ECLI:NL:PHR:2022:999

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/01897
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van paspoort uit auto met betrekking tot bewijsvoering en ondertekening van aangifte

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1973, bij arrest van 12 april 2021 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor diefstal. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 5 weken werd gelast. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.J.G. Schroeder, die drie middelen van cassatie heeft voorgesteld.

Het eerste middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte de bewezenverklaring van feit 2 heeft gebaseerd op bewijsmiddelen die geen betrekking hebben op dit feit. De Hoge Raad concludeert dat het hof abusievelijk een verkeerd proces-verbaalnummer heeft vermeld, maar dat dit kan worden hersteld als een kennelijke misslag. De aangifte van het slachtoffer, [aangever 1], betreft de diefstal van zijn paspoort uit zijn auto in Rotterdam tussen 6 en 7 juni 2020. De verdachte werd na zijn aanhouding in het bezit van het paspoort aangetroffen, wat de bewijsvoering ondersteunt.

Het tweede middel betreft de niet-ondertekende aangifte van [aangever 2]. De Hoge Raad merkt op dat de steller van het middel zich baseert op een verouderde tekst van de wet en dat er geen verweer is gevoerd ter terechtzitting. Het derde middel betreft de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waarbij de verdediging verzocht om deze niet te gelasten. De Hoge Raad concludeert dat er geen verweer is gevoerd en dat het middel niet kan slagen.

Uiteindelijk falen alle middelen en wordt de conclusie tot verwerping van het beroep strekt. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft deze conclusie opgesteld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/01897

Zitting15 november 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] in 1973,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 12 april 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. en 2. telkens "diefstal" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 5 weken. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.J.G. Schroeder, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de bewezenverklaring van feit 2 heeft gebaseerd op bewijsmiddelen die geen betrekking hebben op dit feit.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 6 juni 2020 tot en met 7 juni 2020, te Rotterdam, een paspoort, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
5. Met betrekking tot de bewijsvoering vermeldt de aantekening mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 april 2021 het volgende:

Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering opgegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Opgave bewijsmiddelen
Feit 1: […]
Feit 2
- Het proces-verbaal van aangifte van Politie, Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2020178935-1, d.d. 8 juni 2020, doorgenummerd blz. 13-14.
- Het proces-verbaal van bevindingen van Politie, Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2020178712-6, d.d. 8 juni 2020, doorgenummerd blz. 26-28.
- Het proces-verbaal van bevindingen van Politie, Eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2020179172-2, d.d. 8 juni 2020, doorgenummerd blz. 35.
- Het proces-verbaal van bevindingen van Politie, Eenheid Rotterdam, behorende bij proces-verbaal nummer 2020178712, d.d. 9 juni 2020, doorgenummerd blz. 30-32.”
6. Zoals blijkt uit het voorgaande heeft het hof volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3 Sv. Uit de stukken van het geding blijkt evenwel niet dat de verdachte op enig moment het tenlastegelegde heeft bekend, terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2021 wel blijkt dat de raadsman daar vrijspraak heeft bepleit (p. 2). Het hof had gelet op dit alles niet met een opgave van de bewijsmiddelen mogen volstaan. Nu hierover in cassatie evenwel niet wordt geklaagd, dit verzuim in het algemeen geen grond is voor ambtshalve cassatie, [1] terwijl ik voorts onvoldoende reden zie waarom dat in het onderhavige geval wel zo zou moeten zijn, laat ik dit punt verder rusten.
7. Met betrekking tot de klacht die in het middel wel naar voren wordt gebracht, te weten dat het hof ten onrechte de bewezenverklaring van feit 2 heeft gebaseerd op bewijsmiddelen die op dit feit geen betrekking hebben, geldt het volgende. Het onder het eerste gedachtestreepje weergegeven bewijsmiddel betreft de aangifte van [aangever 1] (het slachtoffer van feit 2). Het hof heeft hierbij abusievelijk het verkeerde proces-verbaalnummer in het arrest opgenomen, te weten PL1700-2020178935-1, hetgeen het nummer van het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer van feit 3 betreft. [2] Het juiste nummer van de aangifte van [aangever 1] is PL1700-2020179172-1. De doorgenummerde paginanummers die het hof heeft opgenomen (p. 13-14) kloppen wel en daarmee staat wat mij betreft buiten twijfel dat het hof met de opgave van dit bewijsmiddel de aangifte van [aangever 1] op het oog heeft gehad. Het in het arrest weergegeven onjuiste proces-verbaalnummer kan als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt. De Hoge Raad kan het bestreden arrest met herstel van deze kennelijke misslag lezen. Daarmee komt met betrekking tot het onder het eerste gedachtestreepje weergegeven bewijsmiddel de feitelijke grondslag aan het middel te ontvallen.
8. De aangifte van [aangever 1] betreft – voor zover hier van belang – de diefstal van zijn paspoort uit zijn auto tussen 6 juni 2020, omstreeks 7:00 uur, en 7 juni 2020, omstreeks 16:20 uur te Rotterdam. Uit het onder het tweede gedachtestreepje aangehaalde bewijsmiddel volgt vervolgens dat bij de insluitingsfouillering van de verdachte na zijn aanhouding wegens diefstal uit een auto die tenlastegelegd en bewezenverklaard is als feit 1, een paspoort dat niet op naam van de verdachte staat, is aangetroffen. Het onder het derde gedachtestreepje genoemde bewijsmiddel maakt duidelijk dat dit het paspoort van [aangever 1] betreft. Uit het vierde bewijsmiddel volgt tot slot dat de verdachte op de avond van 7 juni 2020 in Rotterdam langs auto’s is gelopen, aan portieren van geparkeerde auto’s heeft gevoeld en kennelijk op zoek was naar een auto waarvan het portier niet was afgesloten, terwijl uit de aangifte van [aangever 1] (het onder het eerste gedachtestreepje genoemde bewijsmiddel) blijkt dat zijn paspoort niet lang daarvoor uit zijn niet afgesloten auto te Rotterdam is gestolen. De onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje opgegeven bewijsmiddelen zijn telkens processen-verbaal van bevindingen die mede van belang zijn voor het onder 2 bewezenverklaarde feit. Uit de vier bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, kan immers worden afgeleid – zoals het hof ook heeft gedaan – dat de verdachte zich in de periode van 6 juni 2020 tot en met 7 juni 2020 te Rotterdam heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van het paspoort van [aangever 1] .
9. Gelet op het voorgaande kan ik de steller van het middel niet volgen in zijn betoog dat het hof met de opgave van deze bewijsmiddelen (abusievelijk) bewijsmiddelen zou hebben opgegeven die slechts betrekking hebben op feit 1. Aldus mist het middel ook ten aanzien van de onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje opgegeven bewijsmiddel feitelijke grondslag.
10. Het middel faalt.

Het tweede middel

11. Het tweede cassatiemiddel heeft betrekking op feit 1. Het bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 163 lid 3 Sv geen gevolg heeft verbonden aan de omstandigheid dat de aangifte van het slachtoffer [aangever 2] niet is ondertekend, zodat het hof art. 163 lid 3 Sv heeft geschonden.
12. Ten laste van de verdachte is onder feit 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 7 juni 2020, te Rotterdam, een sleutelbos, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen”
13. Ik merk om te beginnen op dat de steller van het middel zich lijkt te baseren op de tekst van art. 163 Sv zoals die gold tot 1 april 2017. Sindsdien bepaalt niet het derde, maar het vierde lid van dit artikel dat de schriftelijke aangifte door de aangever of diens gemachtigde wordt ondertekend. Daarenboven geldt dat over het ontbreken van de handtekening ter terechtzitting in hoger beroep geen verweer is gevoerd en hierover naar het mij voorkomt niet voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd. Daar komt nog bij dat op dit verzuim in beginsel geen sanctie staat en mij niet duidelijk wordt waarom dat in dit geval anders zou moeten zijn. In cassatie wordt daaromtrent ook niks aangevoerd.
14. Het middel faalt.

Het derde middel

15. Het derde cassatiemiddel bevat de klacht dat het hof zonder nadere motivering de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf weken heeft gelast, terwijl de verdediging bij appelschriftuur zou hebben verzocht om deze tenuitvoerlegging niet te gelasten en eventueel de proeftijd te verlengen.
16. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd. Uit ditzelfde proces-verbaal blijkt niet dat tijdens die terechtzitting door de raadsman hiertegen verweer is gevoerd. Over de juistheid en/of volledigheid van de weergave van de gang van zaken in dit proces-verbaal wordt in cassatie niet geklaagd. Reeds hierom kan het middel niet slagen.
17. Het middel faalt.

Slotsom

18. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3483.
2.Dit betreft p. 10-13 van het politiedossier. Omdat de verdachte van feit 3 in eerste aanleg is vrijgesproken (en zijn hoger beroep in zoverre niet ontvankelijk is verklaard), speelt deze aangifte in deze procedure geen verdere rol meer.