ECLI:NL:HR:2020:1545

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
20/01750
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de geneesheer-directeur om een medische verklaring op te stellen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan over de vraag of een geneesheer-directeur, die tevens psychiater is, een medische verklaring kan opstellen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek om zorgmachtiging voor een betrokkene, waarbij de officier van justitie een zorgmachtiging heeft aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een zorgmachtiging verleend, maar de advocaat van de betrokkene stelde dat de geneesheer-directeur niet onafhankelijk was en daarom de medische verklaring niet mocht opstellen. De Hoge Raad oordeelde dat de geneesheer-directeur, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van de Wvggz, wel degelijk een medische verklaring kan opstellen. De Hoge Raad concludeerde dat de onafhankelijkheid van de psychiater gewaarborgd kan worden, zelfs als deze in dienst is van de zorgaanbieder, zolang er geen aanwijzingen worden gegeven die de onafhankelijkheid in gevaar brengen. De Hoge Raad verwierp zowel het principale als het incidentele cassatieberoep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01750
Datum2 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/497764 van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift in het incidentele cassatieberoep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het principale en incidentele cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak is aan de orde of een medische verklaring als bedoeld in art. 5:8 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) kan worden opgesteld door een psychiater die tevens geneesheer-directeur is van de accommodatie waar de betrokkene verblijft en als zodanig optreedt bij de voorbereiding van de zorgmachtiging.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 21 februari 2020 heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen, aansluitend op een machtiging tot voortgezet verblijf die op grond van de Wet Bopz (oud) was verleend.
(ii) In het verzoekschrift wordt onder meer verwezen naar de medische verklaring van 19 februari 2020, opgemaakt en ondertekend door een psychiater die tevens geneesheer-directeur is van de instelling waarin betrokkene is opgenomen en wordt behandeld.
2.3
Bij beschikking van 11 maart 2020 heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene en bepaald dat deze geldt tot en met 13 september 2020. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.1 Standpunten
De advocaat heeft als primair verweer gevoerd dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur zich niet verdraagt met het opstellen van een medische verklaring, omdat de wetgever die taken uitdrukkelijk heeft gescheiden. (…)
(…)
2.2
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 5:4, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet verplichte ggz (hierna: de wet) bepaalt dat de officier van justitie, zodra hij met de voorbereiding van een verzoekschrift van een zorgmachtiging begint, een geneesheer-directeur aanwijst.
In de integrale artikelsgewijze toelichting op het artikel staat dat het voorbereiden van een zorgmachtiging nauw overleg tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur vraagt, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt.
Artikel 5:8, eerste lid van de wet bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene.
De integrale artikelsgewijze toelichting zegt niets over de vraag of de geneesheer-directeur, die zelf ook psychiater is, ook de medische verklaring mag opstellen. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de wetgever daarover iets heeft gezegd.
Het is juist dat als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt (hij controleert dan immers zichzelf). Toch leidt dat naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen omdat de geneesheer-directeur de zorginhoudelijk verantwoordelijke functionaris is. En de eerste ervaringen van de rechtbank met aangevraagde zorgmachtigingen geven het beeld dat de bevindingen van de geneesheren-directeuren, vanwege de inhoud en omvang ervan, niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen. En die laatste zijn naar het oordeel van de rechtbank, samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift zal indienen om een zorgmachtiging af te geven. Dat maakt dat ontbreken van de controle op een door een geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door een andere geneesheer-directeur, niet de voorkeur geniet, maar niet leidt tot afwijzing van het verzoek. Het primaire verzoek van de advocaat wijst de rechtbank af.”

3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

3.1.1
Het middel in het principale beroep klaagt dat de rechtbank het verweer heeft verworpen dat de geneesheer-directeur de medische verklaring niet mocht opstellen. Het voert onder meer aan dat niet wordt voldaan aan het vereiste in art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, onafhankelijk functioneert ten opzichte van de zorgaanbieder, omdat de geneesheer-directeur in dienst is van de zorgaanbieder. Om dezelfde reden heeft de rechtbank volgens het middel niet geoordeeld en beslist met inachtneming van art. 5 lid 1, onder e, en lid 4 EVRM en art. 6 EVRM.
Het middel in het incidentele beroep klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.1.2
De geneesheer-directeur is een arts, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder i, Wvggz). De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de geneesheer-directeur zijn taken op grond van de Wvggz naar behoren kan uitvoeren en waarborgt de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur bij de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet. De zorgaanbieder geeft de geneesheer-directeur geen aanwijzingen met betrekking tot diens taakuitvoering op grond van de Wvggz (art. 2:3 lid 2 Wvggz).
3.1.3
De officier van justitie die ambtshalve of op aanvraag met de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint, wijst een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Deze geneesheer-directeur bereidt samen met de officier van justitie het verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor, waarbij de geneesheer-directeur zich richt op het zorginhoudelijke deel. [1] De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater (art. 5:8 Wvggz). Hij beoordeelt of het zorgplan, dat is vastgesteld door de zorgverantwoordelijke, voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:15 lid 1 Wvggz) en draagt zijn bevindingen, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2 Wvggz). Bij de uitoefening van deze taken heeft de geneesheer-directeur geen controlerende rol ten aanzien van de inhoud van de medische verklaring. Hij heeft een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoeken van een zorgmachtiging.
3.1.4
Art. 5:7 Wvggz stelt voorwaarden aan de psychiater die de medische verklaring opstelt. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. [2] Art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz bepaalt in dat verband dat de psychiater onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder functioneert. Deze voorwaarde houdt niet in dat de psychiater niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder. Wel dient de zorgaanbieder ervoor te zorgen dat de psychiater in de uitoefening van zijn functie onafhankelijk kan functioneren en dient de zorgaanbieder zich te onthouden van het geven van aanwijzingen. [3] De psychiater mag gedurende ten minste een jaar geen zorg hebben verleend aan de betrokkene (art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz). Ook daarmee wordt gewaarborgd dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, een onafhankelijk oordeel geeft over de betrokkene.
3.1.5
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wvggz mag de geneesheer-directeur die tevens psychiater is, een medische verklaring opstellen als bedoeld in art. 5:8 Wvggz, mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan. [4] Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.4 is overwogen, levert deze werkwijze geen schending op van de art. 5 of 6 EVRM.
3.1.6
Op grond van het voorgaande faalt de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht van het principale middel. Het incidentele middel is, gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.3 is overwogen, gegrond. Dit middel kan, bij gebrek aan belang, echter niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft het verweer van betrokkene dat de medische verklaring niet mocht worden opgesteld door de geneesheer-directeur, immers verworpen.
3.2
De overige klachten van het middel in het principale beroep kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
2 oktober 2020.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 95 en 161.
2.HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.1.2.
3.Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 86.
4.Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 42.