Uitspraak
verblijvende te [plaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
2 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan over de vraag of een geneesheer-directeur, die tevens psychiater is, een medische verklaring kan opstellen in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek om zorgmachtiging voor een betrokkene, waarbij de officier van justitie een zorgmachtiging heeft aangevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een zorgmachtiging verleend, maar de advocaat van de betrokkene stelde dat de geneesheer-directeur niet onafhankelijk was en daarom de medische verklaring niet mocht opstellen. De Hoge Raad oordeelde dat de geneesheer-directeur, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van de Wvggz, wel degelijk een medische verklaring kan opstellen. De Hoge Raad concludeerde dat de onafhankelijkheid van de psychiater gewaarborgd kan worden, zelfs als deze in dienst is van de zorgaanbieder, zolang er geen aanwijzingen worden gegeven die de onafhankelijkheid in gevaar brengen. De Hoge Raad verwierp zowel het principale als het incidentele cassatieberoep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd.