Conclusie
Nummer21/03013
Het eerste en het tweede middel
De bewezenverklaring en de bewijsmotivering van de feiten 1 en 2
hij omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 547 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;”
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 september 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in
Algemene bewijsoverweging
Onderlinge relaties[betrokkene 3] en [verdachte] zijn jeugdvrienden. [betrokkene 1] was in de ten laste gelegde periode de zwager van [verdachte] . [betrokkene 3] kent [betrokkene 2] ongeveer 10 jaar. [betrokkene 3] kende ook [betrokkene 4] , die achter hem woonde.
[verdachte] heeft verklaard [betrokkene 2] niet te kennen, maar het hof acht die verklaring ongeloofwaardig. [verdachte] heeft bij [B] een Renault truck met kenteken [kenteken 1] (hierna: trekker, welke term door [betrokkene 2] en [verdachte] is gebruikt) gehuurd en [verdachte] heeft bij [A] [betrokkene 2] opgegeven als degene die de hydraulische cilinder kwam ophalen en noemde daarbij ook het kenteken van de door [betrokkene 2] zelf gekochte oplegger met kenteken [kenteken 2] (hierna: oplegger). Bovendien zijn in de woning van [verdachte] (valse) facturen aangetroffen op naam van [betrokkene 2] , terwijl niet aannemelijk is geworden dat die stukken, zonder dat [verdachte] daarvan wist, in zijn woning terecht zijn gekomen.
Telefoonnummers(…)
[verdachte]maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] .
(…)
Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] zijn twee Nokia 105-telefoons in beslag genomen met de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] . Het hof gaat er daarom van uit dat [verdachte] de gebruiker was van deze nummers. De enkele stelling van [verdachte] dat hij niet weet of dit zijn telefoonnummers waren en dat er ook telefoons van zijn dochters in de woning lagen, is onvoldoende voor een andersluidende conclusie. Deze twee nummers zijn kennelijk afkomstig uit dezelfde reeks als het onder [betrokkene 2] aangetroffen telefoonnummer [telefoonnummer 5] , aangezien enkel de twee laatste cijfers verschillen. Verder blijkt dat [telefoonnummer 3] uitsluitend – behoudens enkele berichten van de provider – contact heeft gehad met het hieronder nog te bespreken nummer [telefoonnummer 6] .
(…)
[betrokkene 3]maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 7] , [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 6] .
(…) [betrokkene 2] reed op 1 augustus 2015 naar Schiphol om de genoemde hydraulische cilinder bij [C ] af te halen. Deze cilinder is ingevoerd door een bedrijf dat op naam staat van [betrokkene 1] en dat speciaal voor deze invoer is opgericht. Ten behoeve van het vervoer van de cilinder heeft [verdachte] – zoals hieronder nader beschreven – bij [B] de bovengenoemde trekker gehuurd. [verdachte] heeft naar [B] gebeld met [telefoonnummer 1] . Met dat nummer belde hij ook met [A] in verband met het transport van de cilinder. [verdachte] had met dat nummer verder overwegend (sms-)contact met [telefoonnummer 8] .
[betrokkene 2] heeft de trekker opgehaald. Hij werd afgezet door een witte bestelbus, een Renault Master, met kenteken [kenteken 3] (hierna: bestelbus). Het kenteken staat ook – handgeschreven – op het verhuurcontract van de trekker. Deze bestelbus was in gebruik bij [betrokkene 3] .
(…)
Oordeel van het hofAantreffen van de container op 1 augustus 2015Op 1 augustus 2015 omstreeks 08:30 uur is door de douane op Schiphol een zending, voorzien van airwaybill 074-39904410, gecontroleerd die op 31 juli 2015 met vlucht [001] Nederland was binnengekomen (hierna: de zending). De zending betrof een hydraulische cilinder voor industriële doeleinden en had als afzender [D] , [a-straat 1] in [plaats] en als ontvanger [E] , [b-straat 1] in [plaats] . In de cilinder waren 548 pakketten cocaïne verborgen met een nettogewicht van ongeveer 547 kilo.
Onderzoek met behulp van de applicatie van Dun & Bradsheet naar het bedrijf [D] met het adres [a-straat 1] in [plaats] heeft geen resultaten opgeleverd. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel is [E] , [b-straat 1] in [plaats] , een eenmanszaak. De eigenaar is [betrokkene 1] , het telefoonnummer [telefoonnummer 9] en het [e-mail address] . Als bedrijfsactiviteiten is opgegeven: groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren, im-en export van landbouwmachines en onderdelen.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf 21 juli 2015Op 21 juli 2015 heeft [verdachte] telefonisch geïnformeerd bij [F] in [plaats] , een bedrijf dat zich bezighoudt met zeevracht en wekelijks vaart op Zuid-Afrika, of zij de zending konden inklaren. [verdachte] heeft op 26 juli 2015 vanaf zijn eigen IP-adres contact gezocht met [A] over de inklaring van luchtvracht uit Zuid-Afrika, die in de loop van de week werd verwacht, en daarbij als contactgegevens zijn eigen telefoonnummer en het e-mailadres van [E] opgegeven.
De volgende dag ontving [A] een stationsverklaring en een machtigingsovereenkomst op naam van [E] . De stationsverklaring en de machtigingsovereenkomst waren ondertekend door [verdachte] . De verplichte bedrijfsstempel van [E] op de stationsverklaring is op 30 juli 2015 geregeld door [verdachte] en bij de doorzoeking in zijn woning aangetroffen.
heeft op 27 juli 2015 met Zuid-Afrikaanse bedrijven gebeld om te checken wanneer de zending binnen zou komen.
Eind juli 2015 is [betrokkene 1] vertrokken naar Disneyland Parijs.
Op 30 juli 2015 heeft [betrokkene 2] de trekker bij [B] in [plaats] opgehaald. Hij is daarheen gebracht in voornoemde bestelbus. Deze auto was in gebruik bij [betrokkene 3] . Diezelfde dag heeft [betrokkene 2] voornoemde oplegger aangeschaft en het verschuldigde bedrag van € 6.352,50 met eigen geld contant betaald. De factuur, het tenaamstellingsverslag van de RDW en het kentekenbewijs van de oplegger zijn op 23 september 2015 aangetroffen in voornoemde bestelbus. De verhuurovereenkomst van de trekker zijn op 23 september 2015 aangetroffen in de Audi met kenteken [kenteken 4] (hierna: de Audi) van [betrokkene 2] .
Uit e-mailberichten van 31 juli 2015 tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] van [A] volgt dat [betrokkene 1] de factuur van de inklaring nog moest betalen en dat het bedrag in twee delen zou worden overgemaakt: € 10.000,00 en de rest.
Diezelfde dag is van de bankrekening van [E] een bedrag van € 10.000,00 overgemaakt naar [A] . Deze overmaking is gedaan vanuit Frankrijk met een ING-applicatie vanaf een mobiele telefoon, een iPhone 5c. Het mobiele telefoonnummer dat geregistreerd stond om TAN-codes te ontvangen was [telefoonnummer 10] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij dit telefoonnummer gebruikte en dat hij de iPhone 5c mee had naar Frankrijk. De iPhone 5c is op 23 september 2015 aangetroffen in de woning van [betrokkene 1] , in de telefoon zat een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 10] .
Rond 17:42 uur appte de toenmalige partner van [betrokkene 2] ( [betrokkene 7] ) met haar moeder (Mam) waarbij Mam aan [betrokkene 7] vroeg “
Ennnn ben je al rijk?” waarop [betrokkene 7] antwoordde “
Nog niet. Maar [betrokkene 2] die enthousiasteling zegt vanmiddag ineens nou als t zo door gaat hoef ik helemaal niet meer te gaan werken”. Op de vraag van Mam “
Wattan” antwoordde [betrokkene 7] “
Gewoon veel. Zit eraan te komen als t goed is”.
Op 1 augustus 2015 om 11:11 uur mailde [verdachte] via het e-mailadres van [E] met [betrokkene 6] van [A] dat de chauffeur onderweg was. Rond 11:37 uur meldde [betrokkene 2] zich bij de balie van afhandelaar [C ] Schiphol (hierna: [C ] ). Hij wachtte de komst van de man met de ACN-pas, zonder wie hij niet bevoegd was de lading uit te slaan, niet af en deed al het voorwerk om de lading uit te boeken. Omdat dit niet was toegestaan, moest de lading worden terug geboekt en alsnog via de ACN-pas worden uitgeslagen. Rond 18:11 uur verliet [betrokkene 2] onverrichterzake het terrein van [C ] . De zending was inmiddels door het CargoHarc-team in beslag genomen.
Op 3 augustus 2015 is, op dezelfde wijze als op 31 juli 2015, het tweede bedrag van de rekening van [E] naar [A] overgemaakt.
Op 4 augustus 2015 verstuurde [verdachte] rond 09:27 uur met zijn eigen telefoon een sms-bericht naar [betrokkene 6] van [A] met de mededeling dat [betrokkene 6] hem het nummer van de FIOD zou sturen. Vervolgens stuurde [betrokkene 6] aan [verdachte] een telefoonnummer en de naam [betrokkene 8] , afdeling FIOD. Diezelfde dag nam [verdachte] om 13:31 uur contact op met [betrokkene 8] van Noorden van de FIOD werkzaam bij het CargoHarc-team met de mededeling dat hij had gehoord dat zijn zending in beslag was genomen omdat er verdovende middelen in zouden zijn aangetroffen. [verdachte] deed zich daarbij voor als [betrokkene 1] . Rond 13:25 uur arriveerde [betrokkene 1] vanuit Parijs in Nederland.
Op 5 augustus 2015 nam [betrokkene 1] met telefoonnummer [telefoonnummer 10] contact op met het CargoHarc-team met de mededeling dat hij weer over zijn eigen telefoon beschikte en op nummer [telefoonnummer 10] te bereiken was. Om 19:38 uur appte de toenmalige partner van [betrokkene 2] ( [betrokkene 7] ) met haar broer [betrokkene 9] “
Zodra er geld is krijg je die schoenen hoor. Ik had gedacht dat t maandag wel zou komen. Douane enzo zeg maar. Dus ik ben al blij dat ie nog niet van z'n nest gelicht is hier”.
In de periode 8 augustus 2015 tot en met 12 augustus 2015 stuurde [betrokkene 3] met [telefoonnummer 6] sms-berichten aan [telefoonnummer 5] van [verdachte] . [betrokkene 3] vroeg aan [verdachte] op 8 augustus 2015 “
of hij nog wat had gehoord verder of dat alles rustig was”. [betrokkene 3] stuurde op 12 augustus 2015 een aantal sms-berichten met de tekst: “
Wat denk jij zelf. Is het allemaal gepakt of heb je twijfels”, “
Ok vreemd dat er nog niemand is opgepakt toch” en “
Afwachten maat het is niet anders”. Op die datum was nog geen van de verdachten aangehouden.
[betrokkene 1] is in eerste aanleg in deze zaak onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van de cocaïne. Het hof begrijpt zijn in hoger beroep als getuige afgelegde verklaring aldus dat [E] uitsluitend is opgericht als dekmantel voor de smokkel van illegale goederen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , meer in het bijzonder vanwege de app-berichten van zijn toenmalige partner, wisten dat in de hydraulische cilinder cocaïne verborgen zat. De vraag is of [verdachte] die wetenschap ook had. [verdachte] heeft dat ontkend en gesteld dat hij enkel door [betrokkene 1] is gevraagd om de inklaring van een zending te verzorgen, omdat [betrokkene 1] op vakantie naar Frankrijk ging. Die verklaring vindt het hof echter niet geloofwaardig. Om te beginnen was [verdachte] al vanaf 21 juli 2015 actief bezig met de inklaring, terwijl [betrokkene 1] pas eind juli 2015 naar Frankrijk is vertrokken. [verdachte] en [betrokkene 1] waren bovendien zwagers en kenden elkaar goed. Het is op zichzelf al niet erg waarschijnlijk dat [betrokkene 1] zijn zwager onwetend zou betrekken bij een illegale invoer van dergelijke omvang, aangezien die invoer uiteraard een enorm strafrechtelijk risico met zich mee bracht. En dat risico was er nog meer voor [betrokkene 1] en andere betrokkenen, omdat de verboden inhoud van de cilinder – naar moet worden aangenomen – miljoenen euro’s waard was. Het is in zo’n geval uiterst onwaarschijnlijk dat de formaliteiten om de cilinder ongehinderd langs de douane te loodsen, zouden worden overgelaten aan iemand die van deze waarde totaal onwetend was. Bekend moet worden verondersteld dat de invoer in Nederland van een zending van ongeveer 547 kilogram cocaïne een goede planning en organisatie vergt, zowel aan de zijde van de verzender als aan de zijde van de ontvanger. Gelet op deze enorme hoeveelheid cocaïne, zal er voor de betrokkenen alles aan gelegen zijn geweest deze niet uit het oog te verliezen en er de beschikkingsmacht over te houden. Daarbij past niet dat enige onzekerheid bestond over de persoon die zich over het regelen van het inklaren van de zending en het organiseren van het transport ontfermde en evenmin dat die persoon geen weet had van de kostbare inhoud ervan.
Bij dat oordeelt betrekt het hof dat [verdachte] ervan op de hoogte was dat een hydraulische cilinder voor de scheepsbouw werd ingevoerd, zoals hij op 4 augustus 2015 aan het CargoHarc-team heeft gemeld. Het invoeren van een dergelijke cilinder paste niet bij de – zogenaamde – bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 1] , te weten: groothandel in landbouwmachines, tractoren en werktuigen, en dat moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest aangezien de papieren van inschrijving van [E] bij de Kamer van Koophandel in zijn woning zijn aangetroffen. In dat verband heeft bovendien te gelden hetgeen het hof met betrekking tot het handelen van [verdachte] in het kader van de criminele organisatie overweegt. Ook [verdachte] had een bedrijf op naam, waarvan dubieuze zendingen uit Nigeria zijn ingevoerd. En hij heeft [betrokkene 1] geholpen bij de voorgenomen uitvoer van een shredder naar Zuid-Afrika, terwijl is vastgesteld dat deze shredder was geprepareerd om – naar moet worden aangenomen – verdovende middelen te vervoeren.
Wat denk jij zelf. Is het allemaal gepakt of heb je twijfels”, “
Ok vreemd dat er nog niemand is opgepakt toch” en “
Afwachten maat het is niet anders”. Op die datum was nog geen van de verdachten aangehouden. Het hof gaat er, gelet op de samenhang met de overige feiten en omstandigheden, van uit dat deze berichten betrekking hebben op de in beslag genomen cocaïne. Door of namens de verdachte is ook niet bepleit dat deze berichten op iets anders betrekking hebben, maar enkel dat [verdachte] niet de gebruiker was van [telefoonnummer 5] . Dat verweer is echter hiervoor reeds verworpen. Kennelijk had behalve [verdachte] , ook [betrokkene 3] wetenschap van de ingevoerde cocaïne en heeft hij in verband daarmee [betrokkene 2] afgezet bij het ophalen van de trekker.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [betrokkene 3] tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] een grote partij hennep heeft ingevoerd vanuit Ghana. Deze hennep zat verstopt in een zeecontainer die was ingevoerd door MV Onderhoud en Dienstverlening, het bedrijf van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heef bij [B] een trekker gehuurd en is bij het ophalen ervan afgezet door [betrokkene 3] met de door hem gebruikte bestelbus. In die bestelbus werden, behalve een vuurwapen van [betrokkene 3] , schriftelijke bescheiden op naam van [betrokkene 2] aangetroffen. Het betrof onder meer een factuur van 20 augustus 2015 van exporteur [G] voor een zending keramiek en een factuur en kentekenbewijs op naam van [betrokkene 2] van een door [betrokkene 2] gekochte oplegger met kenteken [kenteken 2] bij [H] . De factuur van [G] vertoont, zoals hierboven al overwogen, zeer sterke gelijkenis met de (valse) facturen op naam van [betrokkene 2] die bij [verdachte] thuis zijn aangetroffen. Dat [betrokkene 2] – zoals [betrokkene 3] heeft verklaard – deze schriftelijke bescheiden per ongeluk, en zonder dat [betrokkene 3] daarvan wist, in de bestelbus heeft achtergelaten, is niet aannemelijk geworden. Dat [verdachte] – zoals door hem is aangevoerd – eveneens door [betrokkene 2] in de bestelbus achtergelaten schriftelijke bescheiden per ongeluk mee naar huis heeft genomen, nadat hij de bestelbus van [betrokkene 3] had gebruikt, is evenmin aannemelijk geworden. Datzelfde geldt voor de door raadsman geopperde mogelijkheid dat [betrokkene 3] de papieren bij [verdachte] thuis heeft achtergelaten. De onder [betrokkene 3] en [verdachte] aangetroffen schriftelijke bescheiden van [betrokkene 2] duiden op wetenschap van of betrokkenheid bij de activiteiten van [betrokkene 2] . Bij die conclusie betrekt het hof uiteraard hetgeen overigens ten aanzien van [betrokkene 3] en [verdachte] kan worden vastgesteld.
Bedrijven
De rechtbank heeft deze transacties, onder de nummers 1 tot en met 15 uitvoerig beschreven op pagina 9 tot en met 18 van het vonnis (betreffende [verdachte] ). Het hof neemt die overwegingen over, inclusief de inleidende overweging op pagina 7 en 8 en inclusief de door de rechtbank in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, met dien verstande dat het hof de zin: “
Aannemelijk is dat [betrokkene 3] [...] aangetroffen.”, in de laatste alinea van pagina 16 schrapt.
Samengevat blijkt dat alleen goederen zijn geïmporteerd uit, en twee keer geëxporteerd naar landen in Afrika en dat daarbij gebruik is gemaakt van valse douaneaangiften aangezien de daarop vermelde bedrijven (leveranciers en afnemers) niet blijken te bestaan, dan wel niet handelden in de goederen die zouden zijn afgenomen. Op de zakelijke bankrekeningen van [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [verdachte] zijn dan ook geen transacties terug te vinden die verband houden met deze aan- of verkopen. Van afnemers in Nederland is ook anderszins niet gebleken.
Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat deze transporten geen verband hielden met legale economische activiteiten. In het licht van de vastgestelde invoer van cocaïne en hennep kunnen ook de overige transporten niet anders worden begrepen dan in de context van de internationale handel in verdovende middelen. Daaraan doet niet af dat sommige van deze transporten door de douane zijn gecontroleerd en kennelijk geen verdovende middelen zijn aangetroffen. Het is goed mogelijk dat in die gevallen sprake is geweest van proefzendingen, mede gelet op de verklaring van [betrokkene 1] inzake de ingevoerde cocaïne dat eerder proefzendingen zijn geweest. Bovendien kan worden gewezen op de voorgenomen uitvoer van een shredder op 4 augustus 2015 door [E] (nummer 12 in het vonnis). De tabaks- en precursorenspeurhond sloeg aan bij een hoek van de kist met daarin de shredder. Bij nader onderzoek bleek het apparaat – naar het hof begrijpt – feitelijk onbruikbaar (geen merk, serienummer of typenummer aangebracht, de elektromotor stond zonder bescherming op de houten pallet – die tevens diende als bodemplaat van de machine – geschroefd, er was geen stroomvoorziening naar de schakelkast, er was geen enkele bekabeling tussen de elektromotor en de schakelkast) en geprepareerd voor kennelijk het vervoer van verdovende middelen.
Behalve [betrokkene 1] met zijn bedrijf was ook [verdachte] bij deze voorgenomen zending van de shredder betrokken. Dat blijkt niet alleen uit de handtekening op het FENEX-formulier, die grote gelijkenis vertoont met die van [verdachte] , maar ook uit het feit dat een medewerker van expediteur [J] op 21 juli 2015 een gesprek had (van 513 seconden) met de gebruiker van [telefoonnummer 4] . Dat was [verdachte] . En ten slotte blijkt ook [betrokkene 3] daarbij betrokken te zijn geweest, gelet op het volgende. Op 4 augustus 2015 stuurde [J] een e-mailbericht aan [E] met daarin een ‘booking confirmation and sailing schedule’ voor de zending van de shredder naar Zuid-Afrika, via Rotterdam, met het [schip 1] dan wel [schip 2] op 14 augustus 2015 dan wel 21 augustus 2015. Op 7 augustus 2015 stuurde [J] een e-mailbericht dat de zending is doorgerold naar de volgende afvaart (het hof begrijpt: die van 14 augustus). Op 7 augustus 2015 stuurde ‘ [betrokkene 1] ’ het navolgende bericht: “
Hoi, Sorry was niet thuis. Ik regel het dit weekend”. Op 11 augustus 2015 stuurde [betrokkene 1] – zo concludeert het hof – in verband hiermee een sms-bericht aan [verdachte] met de tekst: “
Homo vergeet die zending die terug moet niet ze willen voor 12 augustus de papieren”. En op 12 augustus 2015: “
Vroeg tie om anders hangen we gelijk al deze week spreekt hij fiod en de marsschauche die [betrokkene 8] werkt voor beide”. [verdachte] moest kennelijk het papierwerk verzorgen ten behoeve van het transport. Die taak had [verdachte] ook al op zich genomen bij de invoer van de cocaïne. En het was ten slotte [betrokkene 3] die bij [verdachte] een aantal keren navroeg, in de sms-berichten die hij vanaf 10 augustus 2015 stuurde, of “
dat ding van M de 14e nog weg [is] gegaan”.En hij drong er bij [verdachte] een aantal keren op aan één en ander na te vragen. De verklaring van [betrokkene 3] dat hij [betrokkene 1] niet kent, acht het hof overigens ook hierom niet geloofwaardig.
Criminele organisatie
Voor het onderlinge contact werd gebruikgemaakt van speciaal aangeschafte telefoonnummers, waarbij opvalt dat zowel [betrokkene 2] als [verdachte] één-op-één-contact onderhield met [betrokkene 3] . [verdachte] onderhield telefonisch contact met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] met in elk geval één iemand buiten de hier besproken groep van personen, te weten de hierboven genoemde ‘Q’. Aan deze ‘Q’ moest kennelijk worden verteld wat het – door [betrokkene 2] – huren van een ‘containerchassis’ kostte. Ook hieruit blijkt dat [betrokkene 3] een grotere rol heeft gehad dan het enkel uitladen van de hennep of het afzetten van [betrokkene 2] bij [B] . Uit de sms-communicatie met [betrokkene 2] ten tijde van de invoer van de hennep komt duidelijk naar voren dat [betrokkene 3] een sturende rol had. Hij gaf [betrokkene 2] immers de opdracht tot het huren van een trekker en een afvalcontainer. Het verschil in positie blijkt ook uit het feit dat toen [betrokkene 2] moest betalen voor de huur van een containerchassis, hij [betrokkene 3] vroeg naar de ‘iban en bc code’ van zijn eigen bankrekening.
ConclusieOp grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat het oogmerk had op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, artikel 10a en/of artikel 11 van de Opiumwet. De verweren strekkende tot vrijspraak worden verworpen.”
De klachten van het eerste en tweede middel
bovendien” heeft te gelden wat het met betrekking tot het handelen van de verdachte in het kader van de criminele organisatie (feit 2) overweegt. Daaruit kan de wetenschap volgens de steller van het middel echter ook niet worden afgeleid. Daarbij komt dat het hof de overwegingen met betrekking tot feit 2 mede heeft gegrond op en heeft geïnterpreteerd in het licht van de bewezenverklaring van feit 1. Bijvoorbeeld: “
In het licht van de vastgestelde invoer van cocaïne en hennep kunnen ook de overige transporten niet anders worden begrepen dan in de context van de internationale handel in verdovende middelen”, waarbij de steller van het middel opmerkt dat betrokkenheid bij de invoer van hennep niet aan de verdachte is tenlastegelegd. Er is daarom sprake van een redenering waarbij ‘de slang in zijn eigen staart bijt’, aldus de steller van het middel (bedoeld is waarschijnlijk: een cirkelredenering).
De beoordeling van het eerste en het tweede middel
Wat denk jij zelf. Is het allemaal gepakt of heb je twijfels”, “
Ok vreemd dat er nog niemand is opgepakt toch”en
“Afwachten maat het is niet anders”. Op die datum was nog geen van de verdachten aangehouden.
Het derde middel
176. Vanaf het instellen van hoger beroep op 22 december 2017 zijn op het moment dat uw hof uitspraak doet meer dan drie-en-een-half jaar verstreken. Dit is een ruime overschrijding van de redelijke termijn.177. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een zaak binnen 24 maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld worden afgedaan. In het geval van een in voorlopige hechtenis verkerende verdachte zelfs binnen zestien maanden. Cliënt heeft vanaf het vonnis van 8 december 2017 tot 1 mei 2019 vastgezet[en]. In hoger beroep heeft cliënt dus ruim zestien maanden vastgezeten. Deze zaak had dus binnen zestien maanden moeten worden afgedaan door uw hof.178. Dit is niet gebeurd, waardoor ik meen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn welke niet alleen de verdediging te verwijten valt. Het betreft hier weliswaar een megazaak waarin meerdere getuigen zijn gehoord, maar het laatste getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van eind 2020 was op 4 september 2019. Vervolgens heeft het bijna vijftien maanden geduurd voordat de inhoudelijke behandeling is ingepland. De reden voor deze vertraging is mij met duidelijk en maakt dat sprake van een termijnoverschrijding.
. [4] 181. Indien uw hof een straf aan cliënt oplegt, dan verzoek ik u te verminderen met de door de Hoge Raad gestelde percentages, te weten in ieder geval meer dan 10%. Mijn voorstel is in deze zaak een percentage van 15% te hanteren.”
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn zowel in eerste als in tweede aanleg, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het betreft hierbij – zeker in hoger beroep – een forse overschrijding van meer dan 12 maanden. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ziet het hof in deze overschrijding aanleiding de op te leggen gevangenisstraf te matigen met de maximale termijn van zes maanden, zodat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden zal worden opgelegd.”
18 dan wel 26 maanden” bedraagt en het hof deze als fors heeft beoordeeld.
De beoordeling van het derde middel
in cassatiewordt gegeven. Het hof is daaraan dus niet gebonden. De volgens het hof maximaal te geven strafvermindering van zes maanden kan dus niet op die jurisprudentie zijn gebaseerd. De Hoge Raad geeft in zijn jurisprudentie bekendheid aan de maatstaven die hij zelf toepast voor strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad geeft geen concrete richtsnoeren voor de strafvermindering toe te passen door de feitenrechter.
De omvang van de vermindering bedraagt in deze gevallen:(…)
bij een gevangenisstraf of hechtenis (…) in elk geval nooit meer dan zes maanden (…).”Dit is echter onjuist: het hof is daaraan zoals gezegd niet gebonden. [9] Dit behoeft naar mijn mening echter niet tot cassatie te leiden indien in dit concrete geval een strafvermindering van zes maanden niet onbegrijpelijk zou zijn. Daarover het volgende.