12. Het tweede middel heeft eveneens betrekking op de strafmotivering en klaagt dat het hof bij de bepaling van de straf – en kennelijk ter weerlegging van het door en namens de verdachte ingenomen standpunt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden passend en geboden zou zijn – heeft betrokken dat de verdachte eerder in beroep is gegaan tegen een veroordeling waarbij aan hem bijzondere voorwaarden waren opgelegd. Door de stellers van het middel wordt aangevoerd dat deze veroordeling niet onherroepelijk is en dat de reden voor het hoger beroep niet gelegen is in de opgelegde bijzondere voorwaarden, zodat het oordeel van het hof onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
13. Ik geef hier de overwegingen van het hof weer die voor een bespreking van het middel in het bijzonder van belang zijn:
“Het hof juicht het voornemen van verdachte om zijn leven een positieve wending te geven toe, maar dit leidt er gelet op het voorgaande niet toe dat een deel van de straf voorwaardelijk zal worden opgelegd. Het hof is er niet van overtuigd dat verdachte van het stelen van fietsen zal afzien, indien hem nu de voorwaardelijke straf wordt opgelegd waarvoor de raadsman heeft gepleit. Het feit dat verdachte verwacht vader te worden en vreest dat hem binnenkort een ISD-maatregel zal worden opgelegd als hij op de oude voet doorgaat, acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat verdachte zijn leven zal beteren.
Ter terechtzitting van het hof is besproken dat verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen een recent vonnis van de politierechter waarbij verdachte voor een fietsendiefstal was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzonder voorwaarden, feitelijk een straf als nu door de verdediging is voorgesteld. Zonder af te doen aan het recht van verdachte om in hoger beroep te gaan, merkt het hof op dat aan verdachte kennelijk reeds eerder een steuntje in de rug is geboden in het kader van bijzondere voorwaarden.”
14. Het proces-verbaal ter terechtzitting van het hof van 29 januari 2021 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“De
voorzittervraagt verdachte wat de reden is van het hoger beroep.
De
verdachteverklaart als volgt:
Ik ben bij verstek veroordeeld en heb mijn verhaal niet kunnen doen. Ik hoor mijn raadsman zeggen dat het om de strafmaat gaat. Dat klopt. De fietsendiefstallen waarvoor ik door de politierechter ben veroordeeld, heb ik gepleegd.
Ik vind de straf die de politierechter mij heeft opgelegd te hoog. Steeds als ik een fiets steel, moet ik weer voor de rechter verschijnen en word ik veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf. Binnenkort krijg ik misschien zelfs een ISD-maatregel opgelegd.
De
voorzitterbespreekt de persoonlijke omstandigheden met verdachte, waarbij de inhoud van het reclasseringsrapport van 6 februari 2020 en het uittreksel justitiële documentatie van 24 december 2020 worden voorgehouden.
De
verdachteverklaart over zijn persoonlijke omstandigheden als volgt:
Twee jaar geleden ben ik mijn twee kinderen kwijtgeraakt, omdat zij uit huis werden geplaatst. Tot die tijd ging het best goed, maar daarna niet meer. Ik heb een nieuwe vriendin en zij is drie maanden zwanger. Ik wil er nu wel zijn voor mijn gezin en ik wil daarom stoppen met het stelen van fietsen. Ik denk dat ik dat kan met hulp van de reclassering en een voorwaardelijke straf als stok achter de deur. Ik sta nu open voor begeleiding door de reclassering en wil er ook zelf achteraan gaan om een behandeling te krijgen. Ik heb pas nog een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen. Ik hoor mijn raadsman zeggen dat dit een niet onherroepelijke uitspraak betreft van 23 december 2020 in de zaak met parketnummer 16-312246-20 waarin een gevangenisstraf is opgelegd van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldplicht, ambulante behandelverplichting en de verplichting me te houden aan huisregels en aanwijzingen. Ik hoor mijn raadsman verder zeggen dat ik hoger beroep tegen deze uitspraak heb ingesteld en dat de reden daarvoor niet was gelegen in de bijzondere voorwaarden.
Ik verwacht op 7 maart 2021 vrij te komen. Ik wil me dan aanmelden bij daklozenhulp, zodat ik me voor begeleid wonen kan opgeven. Na een paar maanden kan ik bij mijn vriendin gaan wonen, want zij krijgt een andere woning omdat zij zwanger is. U, raadsman, vraagt waar ik van wil leven als ik vrijkom. Ik wil dan eerst een uitkering aanvragen en daarna wil ik gaan werken. Ik wil daar met de reclassering en het stadsteam mee aan de slag gaan. Vanaf 2009 heb ik twee jaar een eenmanszaak voor schilderen gehad. Misschien ga ik weer een eenmanszaak starten. Ik heb onder meer een schilder- en een lasdiploma en een elektrisch certificaat.
[…]
De
raadsmanvoert het woord tot verdediging als volgt:
[…] Ik verzoek […] een mildere straf op te leggen dan in eerste aanleg. Verdachte wil stoppen met het stelen van fietsen. Enerzijds omdat hij weet dat de kans groot is dat hem anders binnenkort een ISD-maatregel wordt opgelegd en anderzijds omdat hij in juni 2021 naar verwachting weer vader wordt en hij er dit keer wil zijn voor zijn gezin. Als het hoger beroep tegen het vonnis van 23 december 2020 wordt ingetrokken, zal verdachte in mei 2021 vrij komen. Indien in deze en de gelijktijdig behandelde zaken dezelfde straffen worden opgelegd als in eerste aanleg (onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal negen weken), zal verdachte in juni 2021 echter nog gedetineerd zijn. Ik verzoek u een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden (evenals in het vonnis van de politierechter van 23 december 2020) reclasseringstoezicht, meldplicht, ambulante behandelverplichting en de verplichting zich te houden aan huisregels en aanwijzingen. Het voorwaardelijke deel van de straf mag best lang zijn. Samen met de twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf uit het vonnis van 23 december 2020 zal dit hem een steuntje in de rug geven. Ik vraag u verdachte een kans te geven om te laten zien dat hij zijn leven kan beteren. Als verdachte mocht falen, dan moet hij terug naar de gevangenis, dus er is daarmee niets verloren.
[…]
Aan
verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart als volgt:
Ik hoop dat u er rekening mee wil houden dat mijn vriendin zwanger is en dat ik erbij wil zijn. Ook hoop ik dat u mij een steuntje in de rug wil geven.”
15. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het vermelden van een niet tenlastegelegd – al dan niet soortgelijk – feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan evenwel anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd.