ECLI:NL:PHR:2022:440

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
20/01807
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de verdachte in een economische zaak na intrekking van het principaal beroep door het Openbaar Ministerie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor meerdere overtredingen van milieuwetgeving. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 140 dagen, waarvan 129 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000,-. Het Openbaar Ministerie had op 4 september 2018 beroep in cassatie ingesteld, maar trok dit beroep op 30 november 2020 in. De verdachte had ook beroep in cassatie ingesteld, maar de vraag is of dit nog ontvankelijk is nu het principaal beroep is ingetrokken. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het incidentele cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het subsidiaire karakter van het incidentele beroep meebrengt dat het dezelfde status deelt als het principaal beroep. De verdachte had de mogelijkheid om binnen veertien dagen na de einduitspraak beroep in cassatie in te stellen, maar het Openbaar Ministerie heeft de aanzegging van het beroep op 2 november 2020 betekend. De rolraadsheer heeft een termijn verleend voor het indienen van een cassatieschriftuur, maar deze is niet benut door de raadsman van de verdachte. Hierdoor kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen, wat leidt tot de conclusie dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/01807 E
Zitting15 maart 2022

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 22 augustus 2018 door de economische kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’; 2. ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’ en 3. ‘overtreding van een voorschrift krachtens artikel 6 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen’ veroordeeld tot 140 dagen gevangenisstraf waarvan 129 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in de artikelen 27 en 27a Sr. Daarnaast is aan de verdachte een geldboete opgelegd van € 20.000,- subsidiair 135 dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 18/04023, 20/02903 en 20/01803. In de zaak 18/04023 is het cassatieberoep ingetrokken. In de zaken 20/02903 en 20/01803 zal ik vandaag ook concluderen.
3. Op 4 september 2018 is beroep in cassatie ingesteld door het openbaar ministerie. Vervolgens is op 19 september 2018 beroep in cassatie ingesteld namens de verdachte. Bij (de schriftelijke volmacht die is gehecht aan) de akte die daarvan is opgemaakt, is een aanzegging inzake beroep in cassatie gevoegd die gedateerd is op 11 september 2018. Het openbaar ministerie heeft het ingestelde cassatieberoep daarna op 30 november 2020 ingetrokken.
4. De verdachte is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2018. Dat brengt mee dat de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak beroep in cassatie kon instellen (art. 432, eerste lid, Sv). De verdachte heeft evenwel het recht om binnen veertien dagen nadat aan hem de aanzegging van het beroep door het openbaar ministerie in persoon is betekend of zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep hem bekend is, zijnerzijds alsnog beroep in cassatie in te stellen (art. 433, tweede lid, Sv).
5. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt dat het incidenteel cassatieberoep een subsidiair karakter draagt. Indien het principaal beroep niet-ontvankelijk is, deelt het incidenteel cassatieberoep dat lot. [1] Niet-ontvankelijkverklaring is (in dat licht) naar het mij voorkomt ook aangewezen indien het principaal beroep is ingetrokken. [2]
6. Ten overvloede merk ik op dat de aanzegging uit hoofde van art. 435, eerste lid, Sv op 2 november 2020 aan de verdachte is betekend. Omdat verzuimd was de advocaat een mededeling betekening te verstrekken, heeft de rolraadsheer bij schrijven van 8 januari 2021 een nadere termijn verleend voor het indienen van een cassatieschriftuur. Deze termijn lliep tot en met 4 maart 2021. Namens de verdachte is niet binnen deze termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Dat brengt mee dat ingeval het incidentele cassatieberoep niet op de in het vorige randnummer genoemde grond niet-ontvankelijk zou zijn, de verdachte ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat Uw Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 17 december 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB5148,
2.Vgl. in dit verband HR 10 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5258, waarin de in het kader van een incidenteel cassatieberoep ingediende schriftuur inhield dat het beroep was ingesteld voor het geval Uw Raad ‘het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie mocht honoreren’ en die voorwaarde niet vervuld was omdat het Openbaar Ministerie zijn cassatieberoep had ingetrokken.. .