ECLI:NL:HR:2009:BH5258
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid verdachte in cassatieberoep na intrekking door het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2009 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. Het beroep was ingesteld in het kader van een incidenteel cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 433, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De schriftuur die was ingediend, hield in dat het beroep was ingesteld voor het geval de Hoge Raad het cassatieberoep van het Openbaar Ministerie zou honoreren. Echter, deze voorwaarde is niet vervuld, omdat het Openbaar Ministerie zijn cassatieberoep heeft ingetrokken. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 4 oktober 2006. De verdachte, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. A.A.M. van Beek, die middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de middelen onbesproken moesten blijven, aangezien de voorwaarde voor het incidentele cassatieberoep niet was vervuld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in situaties waarin het Openbaar Ministerie zijn beroep intrekt.