Conclusie
4.Het middel
middelklaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag een onjuist dan wel onvolledig criterium heeft gehanteerd, dan wel dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 94a lid 4 en 5 Sv.
1. De procedureHet verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
2.De beoordeling
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Feitelijk zijn er voldoende aanwijzingen dat niet klager en zijn vrouw maar de zoon gebruik maakt van de loods. Hierdoor is niet uitgesloten dat de loods en de verbouwingen daaraan feitelijk zijn gefinancierd middels gelden afkomstig uit illegale bron door de zoon verkregen terwijl de zoon ook feitelijk over de loods beschikt. Hierdoor worden gelden feitelijk onttrokken aan verhaal vanuit de tegen hem lopende strafzaak waarin deze beslagen zijn gelegd.
Deze overwegingen lagen ook ten grondslag aan het verzoek machtiging te verlenen voor het leggen van de beslagen en waren grond voor het verlenen van de machtiging door de rechter-commissaris voor de beslagen waarvan nu opheffing wordt gevraagd.