Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
- [c-straat 1] te [plaats] ,
- [d-straat 1] te [plaats] ,
- [e-straat 1] te [plaats] ,
- [f-straat 1] te [plaats] ,
- [g-straat 1] te [plaats] ,
- [h-straat 1] te [plaats] ,
- [i-straat 1] te [plaats] ,
- [j-straat 1] te [plaats] ,
- [m-straat 1] te [plaats] ,
- [k-straat 1] te [plaats] ,
- [l-straat 1] te [plaats] ,
- [n-straat 1] te [plaats] ,
- [o-straat 1] te [plaats] ,
- [p-straat 1] te [plaats] ,
- [q-straat 1] te [plaats] ,
- [s-straat 1] te [plaats] ,
- [t-straat 1] te [plaats] ,
- [a-straat 1] te [plaats] ,
- [b-straat 1] en [b-straat 2] te [plaats]
- [c-straat 1] te [plaats] ,
- [d-straat 1] te [plaats] ,
- [f-straat 1] te [plaats] ,
- [g-straat 1] te [plaats] ,
- [i-straat 1] te [plaats] ,
- [j-straat 1] te [plaats] ,
- [m-straat 1] te [plaats] ,
- [k-straat 1] te [plaats] ,
- [l-straat 1] te [plaats] ,
- [n-straat 1] te [plaats] ,
- [o-straat 1] te [plaats] ,
De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemd klaagschrift, van het schriftelijk advies van de officier van justitie d.d. 4 mei 2020 en de schriftelijke reactie daarop van de raadsvrouw van 15 mei 2020. Op 17 november 2020 zou de zaak op zitting worden behandeld. Die behandeling is aangehouden omdat partijen met elkaar in overleg waren over een eventuele overeenkomst met betrekking tot het beslag.
De rechtbank heeft op 20 januari 2021 de zaak behandeld en daarbij zijn F.J.H.M. Berndsen, waarnemer van mr. Weski, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. Klagers zijn, alhoewel daartoe geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De zaak is in overleg met partijen twee weken aangehouden voor overleg. Op 3 februari 2021 is de behandeling gesloten.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken:
1. onder klagers [klager 1] en [klager 2] zijn op 30 oktober 2019 op de voet van artikel 94a Sv de hierboven genoemde onroerende goederen in beslag genomen:
2. klagers [klager 1] en [klager 2] hebben geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
Standpunt van klagers
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en teruggave van de in beslag genomen onroerende goederen aan klagers. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de in beslag genomen onroerende goederen dienen tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager in de strafzaak op te leggen geldboete dan wel een aan klager in de ontnemingszaak op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofd-of ontnemingszaak zaak te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd-of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, doorgaans nog niet compleet is. Daarnaast moet worden voorkomen dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd-of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
Het beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager als verdachte. Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94a Sv is daarbij in dit geval allereerst van belang of sprake is van een verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Daarnaast moet worden beoordeeld of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Klager ( [klager 1] ) wordt verdacht van witwassen. Het vermoeden bestaat dat geld uit misdrijf is gebruikt voor een deel van de aankoopsommen van de panden waarop beslag is gelegd. Mogelijk is er tevens sprake van vervolgprofijt door de verkoop van aangekochte panden. Dat is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Gelet op deze verdenking acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan klager in de ontnemingszaak de verplichting tot betaling aan de Staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Hiermee staat het strafvorderlijke belang bij handhaving van het beslag vast.
Echter nu het beslag al geruime tijd op de panden rust en klagers gemotiveerd hebben aangegeven dat zij aanzienlijke schade lijden als het beslag nog langer voortduurt dient tevens te worden beoordeeld of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat het strafrechtelijk onderzoek al ruim twee jaar loopt. In november 2018 is het strafrechtelijk financieel onderzoek gestart en in oktober 2019 is er beslag gelegd op de hiervoor genoemde panden van klagers. Het dossier in de strafzaak wordt naar verwachting in februari 2021 door de recherche opgeleverd. Klager ( [klager 1] ) weet nog niet wanneer en waarvoor hij precies vervolgd gaat worden.
De panden waarop beslag is gelegd hebben een totale waarde van ongeveer 4 miljoen euro. Volgens verweerder is het totaalbedrag aan hypotheken € 3.595.000,- en volgens klagers is dit € 3.960.000. De hypotheekrente bedraagt gemiddeld tussen de 6 en 6,5%. Nog los van de vraag welk bedrag juist is staat wel vast dat de hypotheeklasten aanzienlijk zijn. De hypotheek op de panden aan de [a-straat ] en de [b-straat ] waarvoor klagers aansprakelijk zijn, bedraagt € 1.000.000,-- en loopt op 1 februari 2021 af. Deze hypotheek zal, gelet op het beslag, niet worden verlengd. Klager heeft in november 2020 aan het OM een voorstel gedaan om tot een oplossing voor dit probleem te komen. Hier is door het OM pas op 14 januari 2021 op gereageerd. Partijen zij ook daarna niet in overleg tot een oplossing gekomen.
Afweging van enerzijds het belang van strafvordering en anderzijds de belangen van de klagers, maakt dat de rechtbank voortduring van het beslag op de panden aan de [a-straat ] en de [b-straat ] in strijd acht met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij weegt ook mee dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag op deze panden gering is, aangezien de verhaalsmogelijkheden op deze panden bij het aflopen van de hypotheek gering zullen zijn. Voortzetting van het beslag op de in het subsidiaire verzoek genoemde panden acht de rechtbank gelet op de aangevoerde belangen niet in strijd met voornoemde eisen.
Het klaagschrift zal dan ook gedeeltelijk gegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beklag gedeeltelijk gegrond en gelast de opheffing van het beslag op de panden [a-straat 1] te [plaats] en de [b-straat 1] en [b-straat 2] te [plaats] .
verklaart het beklag voor het overige ongegrond.”