ECLI:NL:HR:2015:2881

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
13/03790
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de voortzetting van beslag op inbeslaggenomen geldbedragen in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een klaagschrift ingediend door een klager, geboren in 1973, tegen de inbeslagname van geldbedragen van in totaal € 5.350,-. De Officier van Justitie had beroep in cassatie ingesteld, waarbij een middel van cassatie werd voorgesteld. De raadsman van de klager, mr. R.J. Baumgardt, heeft het beroep tegengesproken. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot een beslissing over terug- of verwijzing door de Hoge Raad.

De Rechtbank had het klaagschrift van de klager gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de Rechtbank omtrent de voortzetting van het beslag ontoereikend was. De Rechtbank had moeten onderzoeken of de voortzetting van het beslag op de inbeslaggenomen geldbedragen in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2013:833) en concludeerde dat de Rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom het beslag op het geldbedrag niet noodzakelijk was voor de voordeelsontneming.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking, maar alleen voor wat betreft de beslissing over de inbeslaggenomen geldbedragen. De zaak werd terugverwezen naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

29 september 2015
Strafkamer
nr. S 13/03790 B
IC/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2013, nummer RK 13/141, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klager, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering door de Rechtbank van de gegrondverklaring van het namens de klager ingediende klaagschrift voor zover die gegrondverklaring betrekking heeft op de inbeslaggenomen geldbedragen.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, strekkende onder meer tot teruggave van de onder de klager op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 5.350,-, gegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank geeft ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag aan dat de vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De vraag of het buiten redelijke twijfel is dat klager eigenaar is van het geldbedrag is, nu klager de beslagene is, niet aan de orde.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat klager wordt verdacht van het witwassen van gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Klager zou deze gelden onder andere hebben geïnvesteerd in de aankoop van onroerend goed. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter aan verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De rechtbank is echter van mening dat het recht van verhaal voldoende wordt gewaarborgd door het beslag dat is gelegd op panden van klager en acht voortzetting van het beslag op voornoemd geldbedrag niet noodzakelijk voor voordeelsontneming. De rechtbank zal het klaagschrift ten aanzien van het geldbedrag eveneens gegrond verklaren en teruggave gelasten van voornoemd geldbedrag."
2.3.
De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste lid, Sv, de juiste maatstaf aangelegd. De toe te passen maatstaf vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 1 oktober 2013,ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278).
2.4.
De Rechtbank heeft kennelijk aanleiding gezien te onderzoeken of voortzetting van het beslag op de in beslag genomen geldbedragen in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Door in dit verband enkel te overwegen "dat het recht van verhaal voldoende wordt gewaarborgd door het beslag dat is gelegd op panden van klager en voortzetting van het beslag op voornoemde geldbedrag niet noodzakelijk [is] voor voordeelsontneming" heeft de Rechtbank haar oordeel daaromtrent ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 5.350,–;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 september 2015.