ECLI:NL:PHR:2022:1002

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
21/01793
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van hennep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die op 9 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van 4 kilo hennep. De verdachte, geboren in 1995, kreeg een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het cassatieberoep is ingesteld door zijn advocaten, L.C. de Lange en R.P. van der Graaf, die één middel van cassatie hebben voorgesteld. Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van hennep, waarbij de verdediging aanvoert dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen en dat het hof dit oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.

De feiten zijn als volgt: op 14 juli 2019 werd de verdachte in Nieuwland, gemeente Vijfheerenlanden, staande gehouden in een bestelbus. De verbalisanten roken een sterke hennepgeur en troffen in de laadruimte van de bus een tas aan met hennepafval en -toppen, evenals attributen die gebruikt worden voor het knippen van hennep. De verdachte verklaarde dat hij de inzittenden van de bus niet kende en niet wist waar hij hen had opgehaald. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat er hennep in zijn bus aanwezig was, en dat hij daarmee opzettelijk de Opiumwet had overtreden.

In cassatie wordt betoogd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat de verdachte niet kon weten dat er hennep in de bus aanwezig was. De Hoge Raad oordeelt echter dat de omstandigheden, zoals de sterke hennepgeur en de aanwezigheid van hennepresten op de kleding van de inzittenden, voldoende zijn om aan te nemen dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad en vervoerd. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01793
Zitting1 november 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 9 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van 4 kilo hennep veroordeeld tot 180 uur taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. L.C. de Lange en R.P. van der Graaf, beiden advocaat te Utrecht, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel, de bewezenverklaring en de bewijsvoering

2.1.
In het middel wordt geklaagd dat de bewezenverklaring van het
opzettelijkvervoeren en aanwezig hebben van hennep niet zonder meer kan volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het hof dat oordeel ontoereikend, dan wel niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 14 juli 2019 te Nieuwland, gemeente Vijfheerenlanden, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, ongeveer 4000 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.3.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] hoofdagent van politie, voor zover van belang als relaas van de verbalisant inhoudende (pagina 011 e.v.):
Op zondag 14 juli 2019 omstreeks 08.00 uur, reed ik, samen met collega [verbalisant 2], op de Energieweg te Meerkerk. Ik zag dat er vanuit de richting Noordeloos een witte bestelbus aankwam rijden. Ik zag dat het kenteken van de bestelbus [kenteken] was. Ik zag dat er drie personen, twee mannen met in het midden een vrouw, voor in het voertuig zaten.
Ik sprak de bestuurder aan. Ik rook op dit moment een zeer sterke hennepgeur uit de auto komen.
Ik vroeg de bestuurder uit te stappen en met mij te lopen naar de achterzijde van het voertuig. Ik vroeg hem de laadruimte te openen. Ik zag dat hij dat deed en zag vervolgens dat er meerdere personen, naar later bleek 9 personen, achter in de auto zaten. Ik zag dat ze allemaal vieze kleren aan hadden.
Ik heb vervolgens de bestuurder gevraagd naar zijn personalia. Hij gaf op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats].
Ook zag ik bij [betrokkene 1] dat hij op zijn broek diverse hennepresten had.
Hierop heb ik kort in het voertuig gekeken. Ik zag dat er meerdere paren handschoenen lagen waar een vettige substantie op zat. Achterin het voertuig opende ik een tas. Ik zag dat daarin een schaar zat. Ik zag dat de schaar helemaal in de olie zat. Het is mij ambtshalve bekend dat veelal slaolie wordt gebruikt om scharen in te vetten bij het knippen van henneptoppen. Ik zag in een andere tas een henneptop zitten.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, voor zover van belang als relaas van de verbalisant inhoudende (pagina 019 e.v.):
Op zondag 14 juli 2019 omstreeks 08.00 uur, reed ik, [verbalisant 2], samen met collega [verbalisant 1] in een opvallend dienstvoertuig. Wij kwamen vanaf de Energieweg te Meerkerk. Wij zagen dat er een witte Peugeot Expert voor ons reed op de rotonde. Ik zag dat voertuig voorzien was van kenteken [kenteken].
Terwijl ik aan de bijrijderskant stond, rook ik direct dat er uit het voertuig een sterke henneplucht mij tegemoet kwam.
Dit maakte ik op uit het feit dat de vrouw een grijs T-shirt droeg met verfvlekken erop en een grijze joggingbroek met daarop groene blaadjes.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, voor zover van belang als relaas van de verbalisant inhoudende (pagina 021):
Op verzoek van de recherche Nieuwegein had ik, als taakaccenthouder hennep, de inbeslaggenomen hennep getest.
Ik zag in een papieren zak een tweetal henneptoppen zitten.
Ik zag in een grote Jumbo boodschappentas een grote hoeveelheid hennepresten liggen.
Als taakaccenthouder hennep zag ik aan de uiterlijke kleur, kenmerken en opvallende geur dat het om hennep ging. Ik stelde voor een representatieve bemonstering een kleine hoeveelheid hennep veilig. Deze monsters testten wij met gebruikmaking van de cannabistest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.
Goed(eren) PL0900-2019209601-2452921,
medicamenten/hulpmiddelen, hennepafval,
1 stuks (breathablebag) Nederland, bijzonderheden
betreft een Jumbo tas met een hoeveelheid hennepresten.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], voor zover van belang als relaas van de verbalisant inhoudende (pagina 024):
Op zondag 14 juli 2019 heb ik onderzoek gedaan aan een bestelbus van het merk Peugeot met het kenteken [kenteken].
In de bus trof ik een Jumbotas met hennepresten aan. Ook zijn twee (2) henneptoppen aangetroffen. Ook de hennepresten en toppen zijn door mij in beslaggenomen. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt onder nummer PLC900-2019209601-41.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], aspirant en [verbalisant 6], brigadier van politie, voor zover van belang als relaas van de verbalisanten inhoudende (pag. 065):
Op maandag 15 juli 2019 omstreeks 09:30 uur zijn wij, [verbalisant 6] en [verbalisant 5] door de WC benaderd om gedroogde hennepresten te wegen in het Ketenbeslaghuis.
Ik, [verbalisant 5], zag dat de gedroogde hennepresten in een gele Jumbo tas zaten.
Ik, [verbalisant 5], zag dat de weegschaal 4.14 kilogram aangaf toen ik de gedroogde hennepresten in de gele Jumbo tas op de weegschaal legde.
Wij, [verbalisant 6] en [verbalisant 5], hebben de gele Jumbo tas met de gedroogde hennep resten geleegd in een plastic zak.
Ik, [verbalisant 5] zag dat de gele Jumbo tas leeg was.
Ik, [verbalisant 5], zag dat de weegschaal 0.13 kilogram aangaf toen de lege gele Jumbo tas op de weegschaal lag.
Goed(eren) : PL0900-2019209601-2452921, medicamenten/hulpmiddelen, hennepafval, 1 stuks (breathable bag), Nederland, bijzonderheden betreft een jumbo tas met een hoeveelheid hennepresten.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van politie en [verbalisant 4], voor zover van belang als relaas van de verbalisanten inhoudende (pagina 067):
Op maandag 15 juli 2019 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 4], een onderzoek ingesteld naar de eigenaar van de inbeslaggenomen Peugeot Expert met kenteken [kenteken]. Dit voertuig staat op naam van eethuis [A] op de [a-straat 1] te [plaats]. Ter plaatse spraken wij een medewerker van handhaving en die gaf aan wel bekend te zijn met eethuis [A]. Hij bevestigde dat hij dit voertuig voorheen wel gezien had en dat hier [verdachte]
[AG: de verdachte]regelmatig in rijdt. Hij gaf tevens aan dat [verdachte] samen met zijn broer eigenaar was van eethuis [A].”
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt (met weglating van voetnoten) in:
“1. Appel richt zich tegen bewezenverklaring én strafmaat. Verwijt betreft vervoeren en/of aanwezig hebben van materiaal bevattende hennep. Kijkend naar de feitelijke situatie heb je een bestelbus die [verdachte] bestuurt met daarin nog 11 mensen. 9 daarvan achterin,
in een afgesloten ruimte, waar o.a. een zak met hennepafval tussen hen staat. In eerste aanleg twaalf mensen vervolgd maar rechtbank overweegt letterlijk dat hij bestuurder was, mensen een lift aanbiedt, weet wat er in zijn auto ligt en dat dat zich ook in zijn machtssfeer begeeft en
[AG: hij]dus verantwoordelijk kan worden gehouden tenzij.
Overige 11 worden vrijgesproken.
2. Juridisch is het de vraag of er kan worden gesproken van ‘opzettelijk aanwezig hebben en/of vervoeren’. Hiervoor is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid en tevens beschikkingsmacht.
Verdediging meent dat hier geen sprake van is geweest, zelfs geen opzet in de meest voorwaardelijke zin.
3. Anders dan bij een woning – waar de bewoner meestal weet wat er zich in zijn woning bevindt en dit binnen zijn beschikkingsmacht valt – gaat het hier om een auto. Ook dient onderscheiden te worden dat hier niet een bijrijder voorin stapt met een tas in zijn handen. De tas is niet aangetroffen onder de bestuurdersstoel of in het dashboardkastje – dus binnen de machtssfeer – maar achterin in afgesloten ruimte waar maar liefst negen mensen zaten. Achteraf bleken een aantal van deze mensen nog onder hennepresten te zitten en ook naar hennep te ruiken.
4. Wat wetenschap en aanvaarden van aanmerkelijke kans betreft is arrest ECLI:NL:HR:2018:2089 van de Hoge Raad relevant:
“Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat het niet anders kan zijn dat ook de verdachte in de auto (...) de doordringende hennepgeur moet hebben geroken", dat daarom "sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep", dat de verdachte geen navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met de medeverdachte meegereden en dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de aanwezigheid van hennep. Deze omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd. ”
Kortom, eventuele doordringende hennepgeur, geen navraag doen maar instappen en niet distantiëren is niet zonder meer voldoende voor opzettelijk aanwezig hebben. Er moet meer zijn.
5. Onduidelijk is op welk moment en wijze de tas in de auto is gekomen en ook door wie dit is gebeurd. Uit dit dossier volgt überhaupt niet of [verdachte] heeft gezien – en dus wist – dat personen goederen met zich mee voerden. Los van het feit dat [verdachte] de pech heeft dat hij op dat moment de bestuurder was, is er niets wat in zijn richting objectief op kan plussen ten aanzien van bewustheid omtrent aanwezigheid en beschikkingsmacht. Geen hennepresten of hennepgeur rondom hem geroken, geen antecedenten op dit gebied, geen dacty-sporen op de tas en tas stond niet in zijn zicht maar bij groep mensen die achterin zaten. Bij die stand van zaken is de rechtbank met het enkel de bestuurder verantwoordelijk houden wel kort door de bocht gegaan. Foto’s dossier, diverse tassen achterin, moet je dan alles gaan controleren voortaan?
6. Uit niets blijkt dat [verdachte] zich bewust was van de aanwezigheid van de tas — laat staan de aanwezige hennepresten - maar al helemaal niet dat deze zich binnen zijn beschikkingsmacht bevonden. Verzoek om vrijspraak.
(…)”
2.5.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken, omdat er geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op het vervoer of aanwezig hebben van hennep. De tas met hennepafval lag achterin de afgesloten ruimte van de bestelbus, waarin zich nog negen andere personen bevonden. Het is niet duidelijk of verdachte heeft gezien – en dus wist – dat de passagiers hennep vervoerden. Hij heeft alleen de pech dat hij de bestuurder van de bestelbus was; er is geen enkel ander aanknopingspunt om te veronderstellen dat hij wetenschap had van – of beschikkingsmacht over – de tas met hennepafval.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Verdachte is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de inhoud van zijn bestelbus. Gelet op de merkwaardige verklaringen die zijn afgelegd door de getuigen, is het waarschijnlijk dat de personen in de bestelbus hennepplanten hadden geknipt en dat de opbrengst in de bus lag. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet aan wie de bestelbus toebehoort. Dat is vreemd, omdat de bestelbus te naam was gesteld op ‘Eethuis [A]’ en verdachte eigenaar was van dit restaurant.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte, bestuurder van de bestelbus, is in de vroege ochtend van 14 juli 2019 op verdenking van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 staande gehouden. De verbalisanten roken tijdens de controle van het rijbewijs van verdachte een zeer sterke hennepgeur uit de bestelbus komen. Verdachte werd verzocht om de laadruimte te openen. De verbalisanten troffen daarin, naast negen personen, een boodschappentas met henneptoppen en hennepafval, geoliede scharen en handschoenen met een vettige substantie aan. De inzittenden roken naar hennep en er kleefden hennepresten aan hun kleding. Ook de passagiere, die voorin de bestelbus zat, had hennepresten op haar kleding.
Verdachte heeft verklaard dat hij de mensen achterin de bus niet kende, dat hij ze alleen had opgehaald, maar niet wist waar vandaan. Hij heeft verder verklaard dat hij evenmin wist waar hij naar toe ging, dat hij niet wist waar de mensen waren opgepikt en dat hij geen idee had aan wie de bestelbus toebehoorde. De andere personen in de bestelbus zijn als verdachten gehoord. Zij hebben – voor zover ze geen beroep op hun zwijgrecht hebben gedaan – verklaard dat ze op een feestje waren geweest, misschien ergens in Meerkerk en dat ze de jongens voorin de bus niet kenden.
Het hof stelt vast dat verdachte de bestuurder was van een bestelbus waarin hij personen vervoerde die gelet op het voorgaande naar alle waarschijnlijkheid betrokken waren bij het knippen van hennep. Daarop duidt onder meer op hun kleding aangetroffen hennepresten, de in de bestelbus aangetroffen attributen als knipscharen en de tas met hennepafval en henneptoppen. De verbalisanten roken direct een zeer sterke henneplucht voorin de bus en de vrouw die naast verdachte zat, had hennepresten op haar kleding. Het hof is van oordeel dat verdachte zich onder deze omstandigheden bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat er hennep in zijn bus aanwezig was. Omdat hij de hennep in zijn bus vervoerde bevond deze zich ook in zijn machtssfeer. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hennep vervoerde en aanwezig had en verwerpt het verweer.”

3.Bespreking van het middel

3.1.
Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte opzet heeft gehad op de aanwezigheid en het vervoeren van de hennep.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de door het hof in zijn oordeel betrokken omstandigheden niet zonder meer voldoende zijn om aan te kunnen nemen dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad en opzettelijk hennep heeft vervoerd. Onder meer wordt aangevoerd (i) dat een gemiddelde bestuurder van een auto niet weet wat een persoon die in zijn auto stapt met zich meevoert in bijvoorbeeld zijn jaszak of tas, (ii) dat de aanwezigheid van een hennepgeur en/of -resten op kleding niet hoeft te betekenen dat er ook hennep in de auto aanwezig is, (iii) dat ook de vaststelling van het hof dat de personen die de verdachte vervoerde naar alle waarschijnlijkheid betrokken waren bij het knippen van hennep daarvoor onvoldoende is, (iv) dat de hennep zich in de afgesloten laadruimte van de bestelbus bevond en (v) dat het hof in het midden heeft gelaten op welk moment de personen en de tas met hennep in de auto zijn gekomen en/of de verdachte zijn bestuurdersstoel heeft verlaten.
3.2.
Hoewel de focus van het middel is gericht op de vraag of de verdachte
opzettelijkhennep in de door hem bestuurde bestelbus aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd, wijd ik eerst een enkel woord aan de vraag of het hof heeft kunnen bewezen verklaren dat de verdachte hennep aanwezig heeft gehad. Ik doe dat met een verwijzing naar HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945,
NJ2022/95, m.nt. J.M. Reijntjes. In dit arrest heeft de Hoge Raad – na de daartoe uitnodigende conclusie van mijn ambtgenoot Vegter – bepaald dat van “aanwezig hebben” als bedoeld in de Opiumwet sprake is “als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken”. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” niet is vereist dat de verdovende middelen zich in de directe nabijheid van de verdachte bevinden. Evenmin hoeft te worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren [1] of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen [2] . Uitgaand van deze afbakening van het begrip “aanwezig hebben”, sta ik – mede gelet op de focus van het middel – niet langer stil bij de vraag of de verdachte in de onderhavige zaak 4 kilo hennep aanwezig heeft gehad. Die vraag kan bevestigend worden beantwoord doordat de hennep zich bevond in de laadruimte van een door de verdachte bestuurde bestelbus (welk voertuig, zo begrijp ik uit het standpunt van de advocaat-generaal bij het hof, op naam stond van een bedrijf waarvan de verdachte eigenaar was). De verdachte
kondaarmee beschikken over de hennep. In de woorden van het hof: de hennep bevond zich in zijn machtssfeer. [3]
3.3.
Het hof heeft in zijn arrest weinig woorden gewijd aan de vraag of ook kan worden bewezen verklaard dat er sprake is van het vervoeren van hennep als bedoeld in de Opiumwet. Gelet op de door het hof vastgestelde feiten is dat alleszins begrijpelijk. Wanneer immers kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de hennep in de bestelbus aanwezig heeft gehad, dan heeft hij – wanneer hij met de bestelbus heeft gereden – die hennep ook vervoerd. Het omgekeerde geldt evenzeer: het vervoeren van hennep impliceert het aanwezig hebben daarvan. De gedragingen zijn bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat wordt in de onderhavige zaak treffend geïllustreerd met de navolgende door het hof in zijn bewijsoverweging gebezigde woorden: “Omdat (de verdachte) de hennep in zijn bus vervoerde bevond deze zich ook in zijn machtssfeer.”
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bewijs voor de overtredingsvariant van het aanwezig hebben en het vervoeren van de hennep binnen bereik ligt. [4] De stellers van het middel lijken deze opvatting te delen. In de schriftuur is te lezen dat in cassatie “niet zozeer de vraag ter discussie (staat) of de goederen zich in de machtssfeer van (de verdachte) bevonden. Deze bevonden zich immers in een afgesloten ruimte in een auto die door (de verdachte) werd bestuurd”. [5] De vraag die in cassatie wel voorligt, is of uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte wist of moet hebben geweten van de aanwezigheid van de hennep in de bestelbus. Dan gaat het over de misdrijfvariant van het aanwezig hebben en het vervoeren van de hennep.
3.5.
Het hof heeft vastgesteld (i) dat de verdachte de bestuurder was van een bestelbus waarin onder meer hennep is aangetroffen, (ii) dat voorin de bus een zeer sterke hennepgeur werd geroken, (iii) dat zowel op de kleding van de negen personen die de verdachte in de laadruimte vervoerde als op de kleding van de passagiere voorin hennepresten zijn aangetroffen, (iv) dat de inzittenden van de laadruimte naar hennep roken, (v) dat in de bestelbus attributen lagen die voor het knippen van hennep waren bestemd en (vi) dat in de bestelbus een tas met hennepafval en -toppen is aangetroffen. Aan deze vaststellingen heeft het hof de conclusie verbonden “dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat er hennep in zijn bus aanwezig was. (…). Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hennep vervoerde en aanwezig had (…)”. Hoewel op de door het hof gekozen bewoordingen wel iets is af te dingen (“bewust moet zijn geweest” duidt meer op culpa dan op opzet), acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd. Ik begrijp de bewijsoverweging van het hof zo dat het hof heeft geoordeeld dat in de omstandigheden van het onderhavige geval, in onderlinge samenhang bezien, sprake is van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (oftewel: een aanmerkelijke kans) [6] dat er hennep in het spel is en dat de verdachte daar op basis van algemene ervaringsregels van moet hebben geweten. [7] Door onder die omstandigheden met de bestelbus te gaan rijden, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid en het vervoeren van hennep bewust aanvaard. Door aldus te handelen heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Opiumwet.
3.6.
Ik merk op dat het bewijs voor het opzet nog aan kracht had kunnen winnen wanneer het hof ook een overweging had gewijd aan de door de verdachte afgelegde verklaring dat hij de mensen achterin de bus niet kende, dat hij niet wist waar die mensen waren opgepikt, dat hij evenmin wist waar hij naartoe ging en dat hij geen idee had aan wie de bestelbus toebehoorde. Dat is minst genomen een opmerkelijke verklaring, temeer als wordt bedacht dat de advocaat-generaal ter zitting van het hof heeft betoogd dat de bestelbus op naam stond van een met name genoemd restaurant waar de verdachte eigenaar van was. Dat zegt iets over het geloofwaardigheidsgehalte van minimaal het laatste deel van de verklaring van de verdachte. Het hof heeft die verklaring in zijn bewijsoverweging wel aangehaald, maar heeft er geen waardering aan toegekend. Aan het bewijs van het opzet doet dit niet af. Dat geldt eveneens voor het feit dat het hof in het midden heeft gelaten op welk moment de personen en de tas met hennep in de bestelauto zijn gekomen en of de verdachte de bestuurdersstoel heeft verlaten.
3.7.
Ten overvloede merk ik nog op dat in de toelichting op het middel wordt gewezen op HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2089,
NJ2018/456. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep ontoereikend was gemotiveerd. In die zaak ging het om een verdachte die ondanks een doordringende hennepgeur bij de medeverdachte in de auto was gestapt en zich niet had gedistantieerd van de in het voertuig aanwezige hennepplanten. Het hof had, in weerwil van het door de verdediging gevoerde verweer, niet vastgesteld of nader gemotiveerd dat de hennep zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevond. [8] Voor zover in het cassatiemiddel de stelling wordt betrokken dat de onderhavige zaak gelijkenis vertoont met het arrest uit 2018, ontgaat mij die vergelijking. In de onderhavige zaak is de feitelijke situatie immers omgekeerd: de verdachte stapt niet als bijrijder in een naar hennep ruikende auto, hij is zelf de bestuurder van die auto. Bovendien heeft het hof in de onderhavige zaak wel degelijk vastgesteld en toegelicht dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond.
3.8.
Het middel faalt.

4.Slotsom

4.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903,
2.HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985,
3.Zie over het machtscriterium o.m. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312,
4.Enkel een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld zou de verdachte in dat opzicht nog kunnen baten.
5.Zie het 7e punt uit de schriftuur.
6.Zie HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718,
7.Ik beschouw de woordkeuze van het hof (“bewust moet zijn geweest”) als een slip of the pen. Zie over verbeterd gelezen kennelijke misslagen ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, achtste druk, Deventer 2021, p. 274. Hij verwijst in vn. 448 naar HR 17 september 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8588,
8.Zie de aan dit arrest voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Spronken onder randnr. 2.9..