Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Het middel, de bewezenverklaring en de bewijsvoering
opzettelijkvervoeren en aanwezig hebben van hennep niet zonder meer kan volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het hof dat oordeel ontoereikend, dan wel niet zonder meer begrijpelijk heeft gemotiveerd.
[AG: de verdachte]regelmatig in rijdt. Hij gaf tevens aan dat [verdachte] samen met zijn broer eigenaar was van eethuis [A].”
in een afgesloten ruimte, waar o.a. een zak met hennepafval tussen hen staat. In eerste aanleg twaalf mensen vervolgd maar rechtbank overweegt letterlijk dat hij bestuurder was, mensen een lift aanbiedt, weet wat er in zijn auto ligt en dat dat zich ook in zijn machtssfeer begeeft en
[AG: hij]dus verantwoordelijk kan worden gehouden tenzij.
3.Bespreking van het middel
opzettelijkhennep in de door hem bestuurde bestelbus aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd, wijd ik eerst een enkel woord aan de vraag of het hof heeft kunnen bewezen verklaren dat de verdachte hennep aanwezig heeft gehad. Ik doe dat met een verwijzing naar HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945,
NJ2022/95, m.nt. J.M. Reijntjes. In dit arrest heeft de Hoge Raad – na de daartoe uitnodigende conclusie van mijn ambtgenoot Vegter – bepaald dat van “aanwezig hebben” als bedoeld in de Opiumwet sprake is “als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken”. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” niet is vereist dat de verdovende middelen zich in de directe nabijheid van de verdachte bevinden. Evenmin hoeft te worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren [1] of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen [2] . Uitgaand van deze afbakening van het begrip “aanwezig hebben”, sta ik – mede gelet op de focus van het middel – niet langer stil bij de vraag of de verdachte in de onderhavige zaak 4 kilo hennep aanwezig heeft gehad. Die vraag kan bevestigend worden beantwoord doordat de hennep zich bevond in de laadruimte van een door de verdachte bestuurde bestelbus (welk voertuig, zo begrijp ik uit het standpunt van de advocaat-generaal bij het hof, op naam stond van een bedrijf waarvan de verdachte eigenaar was). De verdachte
kondaarmee beschikken over de hennep. In de woorden van het hof: de hennep bevond zich in zijn machtssfeer. [3]
NJ2018/456. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep ontoereikend was gemotiveerd. In die zaak ging het om een verdachte die ondanks een doordringende hennepgeur bij de medeverdachte in de auto was gestapt en zich niet had gedistantieerd van de in het voertuig aanwezige hennepplanten. Het hof had, in weerwil van het door de verdediging gevoerde verweer, niet vastgesteld of nader gemotiveerd dat de hennep zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevond. [8] Voor zover in het cassatiemiddel de stelling wordt betrokken dat de onderhavige zaak gelijkenis vertoont met het arrest uit 2018, ontgaat mij die vergelijking. In de onderhavige zaak is de feitelijke situatie immers omgekeerd: de verdachte stapt niet als bijrijder in een naar hennep ruikende auto, hij is zelf de bestuurder van die auto. Bovendien heeft het hof in de onderhavige zaak wel degelijk vastgesteld en toegelicht dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond.