ECLI:NL:HR:2018:2089

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
17/00190
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep in kofferbak auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep in de kofferbak van een auto. De feiten vonden plaats op 19 december 2015, toen de verdachte samen met een medeverdachte in een voertuig werd gecontroleerd door de politie. Tijdens deze controle werd een sterke hennepgeur waargenomen, en in de kofferbak van het voertuig werd een grote hoeveelheid hennep aangetroffen, ongeveer 7880 gram. Het Hof had eerder geoordeeld dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de hennep in de auto, omdat hij de geur had geroken en niet had gevraagd naar de herkomst ervan. De verdediging stelde echter dat de verdachte slechts een lift had gekregen van de medeverdachte en niet op de hoogte was van de hennep. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het Hof onvoldoende was gemotiveerd om te concluderen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennep had medegepleegd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Uitspraak

13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00190
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 november 2016, nummer 23/000975-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde voor zover dit inhoudt dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad" niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 december 2015 in de gemeente Landsmeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7880 gram hennep."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2015301918-4 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina 6].
Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1] , uit handen van collega's van de eenheid Amsterdam een grote donkerkleurige sporttas overhandigd. Deze sporttas is aangetroffen in een voertuig met kenteken [AA-00-BB] . Ik rook direct een hevige geur van hennep. Ik opende deze sporttas en ik zag dat er in deze sporttas vier zwarte sealbags met daarin vermoedelijk hennep lagen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , openden een van de sealbags om de inhoud te kunnen bekijken. We roken direct bij het openen van de sealbag een hevige geur van hennep. Wij zagen dat er drie doorzichtige zakken in de sealbag lagen. We zagen dat de inhoud van deze zakken hennep betrof. Doordat wij meerdere malen in aanraking zijn gekomen met hennep tijdens onze werkzaamheden bij de politie zijn wij ambtshalve bekend met hennep en herkennen wij het zodanig als hennep.
Vervolgens heb ik, [verbalisant 1] , de sealbags afzonderlijk van elkaar gewogen.
Ik zag dat sealbag 1 het gewicht had van 2.45 kg,
Ik zag dat sealbag 2 het gewicht had van 1.77 kg,
Ik zag dat sealbag 3 het gewicht had van 2.30 kg,
Ik zag dat sealbag 4 het gewicht had van 1.36 kg.
Nadat ik de resultaten bij elkaar optelde, kwam ik uit op een totaal van 7.88 kg.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015282992-11 van 19 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 14-16].
Dit proces-verbaal houdt in als bevindingen van de verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2015 bevonden wij ons ter hoogte van de A10 li 9.0 te Amsterdam. Aldaar zagen wij een motorvoertuig rijden, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat er minimaal twee jongens in het voertuig zaten. Bij bevraging in de politiesystemen zagen wij dat er op het voertuig meerdere registraties stonden, die het voertuig dan wel de inzittende in verband brachten met opium en een eventueel liquidatieproces. Wij hebben vervolgens het voertuig staande gehouden op de IJdoornlaan 11 te Landsmeer.
Ik, [verbalisant 4] , vorderde de bestuurder van het voertuig zijn rijbewijs ter inzage en de kentekenpapieren van het voertuig. Ik hoorde dat de bestuurder van het voertuig verklaarde dat het voertuig op naam stond van zijn moeder. Ik heb aan de bijrijder van het voertuig gevraagd of ik ook zijn identiteitsbewijs mocht zien. Hierop antwoordde de bijrijder 'tuurlijk'.
De bestuurder van het voertuig bleek te zijn:
[betrokkene 1]
De bijrijder van het voertuig bleek te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 3] , heb gezegd dat beide jongens niet tot antwoorden verplicht waren, maar dat ik wat in het voertuig rook. Hierop hoorde ik [betrokkene 1] zeggen 'Wat ruik je dan?'. Ik antwoordde hierop 'ik ruik een henneplucht'. Ik zag dat [betrokkene 1] uit zijn rechterzak van zijn vest een zakje haalde. Ik zag dat hierin een aantal toppen zat, gelijkend op henneptoppen. Hierop heb ik medegedeeld dat wij beide jongens gingen fouilleren en dat we tevens het voertuig gingen doorzoeken op grond van de Opiumwet.
Ik, [verbalisant 4] , heb samen met collega [verbalisant 5] het voertuig doorzocht. Onder de bijrijdersstoel in het vakje onder de stoel zaten diverse lege sealzakjes. Tijdens de doorzoeking van het voertuig hing er in het voertuig de gehele tijd een voor ons ambtshalve bekende henneplucht. Door mij is samen met [verbalisant 5] de kofferbak geopend. Ik zag dat er in de kofferbak een zeer grote zwarte sporttas lag. Ik zag dat [verbalisant 5] de sporttas openritste en ik zag dat in de tas een aantal grote sealbags zat, zwart van kleur. Ik rook vanuit deze sporttas een zeer sterke henneplucht.
Tijdens het transport verklaarde [betrokkene 1] aan mij, [verbalisant 3] , 'tja, dat is wel iets meer als voor eigen gebruik. Ik denk dat het ongeveer 6 kilo is. Ik heb nog veel parfum gespoten, maar dat hielp niet tegen de lucht'."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 19 december 2015 samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 7880 gram hennep. In de auto van de medeverdachte hing een zo sterke hennepgeur, dat deze de verdachte niet ontgaan kan zijn.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte wist niet dat er een grote hoeveelheid hennep in de kofferbak van de auto lag. De verdachte kreeg slechts een lift van zijn vriend, de medeverdachte [betrokkene 1] . De medeverdachte heeft de juistheid van deze versie als getuige ter terechtzitting bevestigd.
Overwegingen van het hof
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de inhoud van het dossier gaat het hof uit van de volgende gang van zaken. Op 19 december 2015 bevond de verdachte zich als passagier in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [betrokkene 1] . Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] stilgehouden. Verbalisant [verbalisant 3] rook direct een penetrante hennepgeur in de auto, waarop de verbalisanten overgegaan zijn tot doorzoeking van het voertuig. Bij deze doorzoeking is er in de kofferbak 7880 gram hennep aangetroffen.
Het hof overweegt dat het niet anders kan dat ook de verdachte in de auto van de moeder van de medeverdachte [betrokkene 1] de doordringende hennepgeur moet hebben geroken. Om die reden is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep. De verdachte heeft op dat moment bij de medeverdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met hem meegereden. Door zich onder deze omstandigheden niet te distantiëren heeft de verdachte daarmee tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid hennep in de auto aanwezig was.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij slechts een lift kreeg van de medeverdachte [betrokkene 1] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de grote hoeveelheid hennep in de auto, ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Voor dit predicaat is temeer aanleiding nu de verdachte bij de politie niet overeenkomstig heeft verklaard, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezige hoeveelheid hennep en dat er slechts sprake was van een lift. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard: "wat moet ik hier verder over zeggen." Het hof zal de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] daarom eveneens terzijde stellen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [betrokkene 1] de in de auto aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad."
2.3.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat "het niet anders kan zijn dat ook de verdachte in de auto (...) de doordringende hennepgeur moet hebben geroken", dat daarom "sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid en daarmee wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid hennep", dat de verdachte geen navraag heeft gedaan naar de herkomst van deze geur, maar is ingestapt en met de medeverdachte meegereden en dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de aanwezigheid van hennep. Deze omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2018.