Conclusie
eerste middelbevat de klacht dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte oplichtingsmiddelen heeft gebruikt als bedoeld in art. 326 Sr. In het bijzonder zou niet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de verdachte “een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te maken” zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2016, [2] waarop door de steller van het middel een beroep wordt gedaan.
tweede middelklaagt over de verwerping door het hof van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de tenlastegelegde “oplichtingsmiddelen” niet bewezen kunnen worden en de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daarbij wordt een beroep op gedaan op de ter terechtzitting overgelegde pleitnota waarin is onderbouwd waarom de achter het tweede, derde en vijfde tot en met achtste gedachtestreepje omschreven “oplichtingsmiddelen” niet bewezen kunnen worden. Aangevoerd wordt dat “in het geheel niet [is] gerespondeerd” op wat door de verdediging naar voren is gebracht en in de schriftuur wordt samengevat als “dat i) gelden zijn geïnvesteerd in vastgoed, ii) dat huuropbrengsten rendement hebben opgebracht, iii) dat zij tot de inval door de opsporingsinstanties het rendement hebben ontvangen, iv) dat de investeringen zijn aangewend voor de aankoop van vastgoed en de kosten niet anders zijn voorgewend, v) dat de stichtingen zijn opgericht en daarbij, naar [A] dacht, toezicht hielden en, tot slot, vi) dat zekerheden zijn gesteld”. Bovendien zou het hof niet hebben gereageerd op het standpunt “dat niet bewezen kan worden dat ten tijde van het uitbrengen van de prospectussen reeds willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat zij de beloftes niet na zouden komen.”
derde middelklaagt over het toepassen door het hof van een “onjuiste maatstaf” bij “het oordeel dat sprake is geweest van het bewezenverklaarde opzet op oplichting”. Het middel keert zich tegen een overweging van het hof waarbij het is ingegaan op de samenwerking van de verdachte en zijn medeverdachten, in het bijzonder met [betrokkene 4] , maar ook met diens vader [betrokkene 3] . Aangevoerd wordt dat het hof in die overweging een onjuiste maatstaf heeft aangelegd met betrekking tot het voor oplichting vereiste opzet, door te overwegen dat de verdachte “had kunnen en moeten constateren dat er betalingen plaatsvonden die niet klopten”. Deze overweging “past bij een culpoos delict” en “is onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet”, zo wordt aangevoerd.
vierde middelklaagt over de verwerping door het hof van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt “ten aanzien van het opzet op het medeplegen van de oplichting.” De kern van dat standpunt is – zoals dat is neergelegd in de ter terechtzitting van het hof overgelegde pleitnota waarvan in de schriftuur een deel wordt geciteerd – dat de verdachte “het werk van [A] nooit echt heeft doorgrond. Hij heeft geen wetenschap gehad van mogelijk gepleegde strafbare feiten.” In cassatie wordt aangevoerd dat nergens uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte “willens en wetens de aanmerkelijke kans – zo die al heeft bestaan – heeft aanvaard dat [hij] een bijdrage leverde aan het plegen van strafbare feiten”, zodat “ook niet vastgesteld kan worden dat hij een oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling” had. Om die reden zou het hof onvoldoende in het bijzonder de redenen hebben gegeven waarom het is voorbijgegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
- [benadeelde 2] (inlegger 2), (ongeveer) EURO 50.675,--, op 25 mei 2011 en 17 april 2012 en 8 mei 2013, en
- [benadeelde 3] (inlegger 3), (ongeveer) EURO 61.200,--, op 8 juli 2011 en 18 november 2010), en
- [benadeelde 4] (inlegger 4), (ongeveer) EURO 35.375,--, op 17 april 2012 en 3 mei 2013, en
- [benadeelde 5] (inlegger 5), (ongeveer) EURO 20.400,--, op 7 juni 2011,
-ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd en/of belegd in de aankoop van vastgoedobjecten in Duitsland en
-de belegger/inlegger een bedrag investeerde dat een bepaald rendement opleverde afkomstig uit de huuropbrengsten en
-het rendement tot het einde van de overeenkomst zou worden ontvangen en
- de (totale) fondsinvestering zou worden aangewend voor de aankoop van onroerend goed voor het fonds en voor kosten in verband met de aankoop van onroerend goed en in verband met (de oprichting van) het (obligatie)fonds;
-De Stichting Obligatiehouders [A] en Stichting Obligatiehouders [B] en Stichting Obligatiehouders [C] en Stichting Obligatiehouders [D] en Stichting Obligatiehouders [E] , onafhankelijk toezicht houden op het aankoopbeleid van de beleggingsfondsen en de gelden voor aankoop van het onroerend goed pas vrij zouden geven wanneer aan alle voorwaarden uit de prospectussen zou zijn voldaan en
-er zekerheden waren,
waardoor bovengenoemde personen werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemde geldbedragen.”
5 Ontwikkeling jaarlijkse tekorten
6. Herstructurering [A] Obligatiefondsen
Stichting Obligatiehouders [A] en [A] B.V.
Uit de fondsen is zo onder meer € 542.800,- (via [I] B.V.) op de bankrekeningen van [betrokkene 3] en zijn echtgenote overgeboekt en € 554.153,95 betaald aan [J] GmbH, een vennootschap waarvan [betrokkene 4] directeur en grootaandeelhouder was.
A. valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijke weergegeven –
in die arbeidsovereenkomst vermeld of doen vermelden dat [betrokkene 5] en [F] B.V., vertegenwoordigd door verdachte, dat [betrokkene 5] werkzaamheden voor [F] B.V. zou verrichten, terwijl in werkelijkheid geen werkzaamheden zijn verricht, en het niet de bedoeling is geweest dat die [betrokkene 3] werkzaamheden zou gaan verrichten,
en
-op die onder b en c en d genoemde facturen en/of e-mail (advies)werkzaamheden en/of diensten vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden, welke in werkelijkheid niet waren verricht,
-de onder b en c en d genoemde facturen en/of e-mail vermelden en/of doen vermelden en of doen voorkomen dat medeverdachte [betrokkene 2] (advies)werkzaamheden voor [F] B.V. en/of [L] B.V. en/of [A] B. V. heeft verricht”.
ag [betrokkene 2] ,
Van:[betrokkene 2]
From:[verdachte] < [e-mailadres] >
Het standpunt van de verdediging
[…]
Dat [betrokkene 2] mogelijk geen recht zou hebben gehad op vergoedingen is nooit bij cliënt opgekomen, dat waren de afspraken en deze facturen zijn ook nog eens goedgekeurd door de accountant.”