ECLI:NL:PHR:2021:932
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van beslissing tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf wegens schending van voorwaarden
In deze zaak gaat het om de verdachte die op 12 april 2017 in Amsterdam opzettelijk beledigende woorden heeft geuit tegen een ander. De verdachte is eerder door de rechtbank Amsterdam op 19 januari 2018 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. Op 7 september 2020 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor een andere zaak, maar hem wel veroordeeld voor eenvoudige belediging, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van 300 euro. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.
De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij het middel klaagt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf niet kan worden gelast, omdat de proeftijd van die straf ten tijde van het bewezenverklaarde feit nog niet was aangevangen. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie bepaald dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast voor feiten die zijn gepleegd vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In dit geval heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast voor een feit dat is gepleegd op 12 april 2017, terwijl de voorwaardelijke straf is opgelegd op 19 januari 2018.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt en dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf vernietigd moet worden. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf af te wijzen.