ECLI:NL:HR:2021:1936

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
20/02982
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straf bij eerdere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand, die was opgelegd bij vonnis van 19 januari 2018. De verdachte had zich echter schuldig gemaakt aan een strafbaar feit op 12 april 2017, vóór de oplegging van de voorwaardelijke straf. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.

De Hoge Raad oordeelde dat, gelet op de bewoordingen van artikel 14c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet-naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. Aangezien het bewezenverklaarde feit was begaan vóór de oplegging van de voorwaardelijke straf, had het hof niet de tenuitvoerlegging van die straf mogen gelasten.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De vordering tot tenuitvoerlegging van die straf werd afgewezen, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de tijdlijn van strafbare feiten en de oplegging van voorwaardelijke straffen zorgvuldig in acht te nemen bij beslissingen over tenuitvoerlegging.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02982
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 september 2020, nummer 23-003188-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van 19 januari 2018, alsnog af te wijzen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor een op 12 april 2017 begaan strafbaar feit. Verder heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand toegewezen. De uitspraak van het hof houdt hierover het volgende in:
“Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2018, parketnummer 13-684317-17, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.”
2.3
Artikel 14c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.”
2.4.1
Mede gelet op de bewoordingen van artikel 14c lid 1 Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd (vgl. HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7258).
2.4.2
In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 12 april 2017 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd is opgelegd, dateert van een latere datum, te weten 19 januari 2018, had het hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straf mogen gelasten.
2.5
Het cassatiemiddel is gegrond. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 januari 2018, parketnummer 13-684317-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.