Het eerste middel en de bespreking daarvan
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het onder feit 5 bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5. Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Purmerend en/of te Haarlem en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen,
om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of vervoeren en/of verstrekken en/of afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- (een) voorwerp(en) en/of(een) vervoermiddel(en) en/of(een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en één of meer van zijn mededader(s) (een) bespreking(en) gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of ingewonnen en/of verschaft over
- het voornemen om cocaïne (vanuit Panama) binnen het grondgebied van Nederland te brengen verborgen in één of meer golftassen en/of
- de wijze van markering van de golftas(sen), waarin de cocaïne verborgen zou (moeten) worden ("gele band en/of eentje geven we een aparte kleur") en/of
- het adres en/of de persoon in Nederland, waarheen de golftassen gestuurd zouden (moeten) worden (“naar [betrokkene 1] ”) en/of
- een (gunstige en/of de gunstigste) datum, waarop de golftas(sen) met cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht zou(den) worden ("de 21e"/”de 28e") en/of
- de hoeveelheid cocaïne, die binnen het grondgebied van Nederland zou moeten worden gebracht ("20") en/of
- de risico's op en van onderschepping van de golftas(sen) met cocaïne ("Hoe je het ook verstopt een ok zie je altijd zitten op de scan. Kijk als je met die golftassen twintig doet, als het ergens ook maar een klein scannetje krijgt, dan ben je het gewoon kwijt" en/of "Je moet natuurlijk zien op het moment dat je golftassen hebt met 20 kilo kant en klaar, als het gepakt ergens onderweg, kan het zo maar een heel onderzoek opleveren") en/of
- een (beter) alternatief voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, verborgen in een of meer golftassen ("Vermengd in koffie" en/of "je beste kans is het vermengde").”
6. Daarvan is door het hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 16 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen
immers heeft/hebben hij, verdachte, en één of meer van zijn mededader(s) besprekingen gevoerd en/of informatie uitgewisseld en/of ingewonnen en/of verschaft over
- het voornemen om cocaïne vanuit Panama binnen het grondgebied van Nederland te brengen, verborgen in een golftas en
- de wijze van markering van de golftas, waarin de cocaïne verborgen zou worden ("gele band") en
- de persoon in Nederland, naar wie de golftas gestuurd zou worden ("naar [betrokkene 1] ") en
- de hoeveelheid cocaïne, die binnen het grondgebied van Nederland zou worden gebracht ("20") en
- de risico's op en van onderschepping van de golftas met cocaïne ("Hoe je het ook verstopt, een blok zie je altijd zitten op de scan. Kijk als je met die golftassen twintig doet, als het ergens ook maar een klein scannetje krijgt, dan ben je het gewoon kwijt" en "Je moet natuurlijk zien op het moment dat je golftassen hebt met 20 kilo kant en klaar, als het gepakt ergens onderweg, kan het zo maar een heel onderzoek opleveren") en
- een alternatief voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, verborgen in een golftas ("Vermengd in koffie" en "je beste kans is het vermengde").”
7. De nadere bewijsoverweging van het hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“
Overwegingen met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde
Standpunt van het Openbaar MinisterieDe advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 tenlastegelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft aangevoerd dat het voornemen om cocaïne in golftassen in te voeren, niet voldoende concreet is geworden om van voorbereidingshandelingen te kunnen spreken. Er is gesproken over een idee, maar van een actieve handeling om iets van het voornemen uit te voeren is niet genoegzaam gebleken. Daarbij komt dat onaannemelijk is dat 20 kilogram cocaïne in een golftas zou worden gestopt, omdat dat te veel zou opvallen.
Overwegingen en oordeel van het hofHet hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op 24 augustus 2015 in de auto van [verdachte] gesproken over drie golftassen, ‘één waar het in zit en in de rest zit niks’. [medeverdachte 1] is op de dag van dit gesprek nog bij de contactpersoon van de golftassen geweest. Diegene heeft hem gezegd dat één van de golftassen een gele band zou hebben, daar zat het in en in de rest van de golftassen zat niks. De verzender van de golftassen had al aanbetaald. De golftassen gingen naar [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ). Op 30 september 2015 heeft een OVC-gesprek plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . In dat gesprek zei [verdachte] dat de golftassen er al stonden, [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) had er al foto’s van gezien. In dit gesprek hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] besproken dat de golftassen naar [betrokkene 1] gingen en dat het verstandig was om de helft van de blokken achter te houden, totdat de afnemer had betaald. Uit het gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] op 11 oktober 2015 blijkt dat het golftassen met 20 kilo ‘kant en klaar’ betrof. Voorts heeft [medeverdachte 2] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er golftassen zouden komen met daarin cocaïne.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het voornemen bestond om een hoeveelheid van 20 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Daarvoor heeft [medeverdachte 1] een gesprek gevoerd met de verzender, of een persoon (of personen) die met deze verzender in contact stond(en). In dat gesprek is in ieder geval informatie uitgewisseld over de voorgenomen invoer van cocaïne en over het verbergen van de cocaïne in één van die golftassen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens over het voornemen gesproken met [verdachte] . Uit het bewijs volgt ook dat de golftassen al klaar stonden (naar het hof begrijpt:) voor verzending en dat deze naar [betrokkene 1] zouden gaan. [verdachte] heeft over de voorgenomen invoer van cocaïne gesproken met [medeverdachte 2] en hem verteld over de golftassen en over de markering van de golftas waar de cocaïne in zou zitten. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben met elkaar gesproken over de betaling door de afnemers en het achterhouden van blokken cocaïne als zekerheid dat deze betaling zou plaatsvinden.
In het onder 5 tenlastegelegde zijn als zesde en zevende gedachtestreepje gedragingen beschreven, die betrekking hebben op een groeiende overtuiging dat het risico te groot was om blokken kant en klare cocaïne in golftassen te verbergen. Letterlijk beschouwd zouden deze gedragingen moeilijk kunnen worden aangemerkt als de voorbereiding of bevordering van de invoer van 20 kilogram cocaïne in golftassen. Deze gedragingen hebben er immers juist toe geleid dat de invoer in golftassen werd afgeblazen. Echter, niet is onder 5 tenlastegelegd dat de invoer van 20 kilogram cocaïne
in golftassenwerd voorbereid of bevorderd. Ten laste is gelegd dat de verdachte, om de invoer van
20 kilogram cocaïnevoor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft. Dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en ook tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] is gesproken over de risico’s van de invoer van blokken kant en klare cocaïne, neemt niet weg dat de verdachte samen met anderen zich en anderen daarmee inlichtingen heeft verschaft om de invoer van 20 kilogram cocaïne voor te bereiden of te bevorderen. De gesprekken gaan immers over een manier van vervoeren van deze 20 kilogram cocaïne, waarbij weinig risico’s bestonden dat de cocaïne door de douane zou worden onderschept. [verdachte] heeft op 11 oktober 2015 tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij de personen van de golftassen heeft verteld dat het kant en klaar versturen niet gaat in verband met de risico’s. [verdachte] heeft daarbij opgemerkt dat diegene het nu dus vermengd in koffie ging doen. Uit dit gesprek blijkt dan ook dat de uitgewisselde informatie die achter het vijfde gedachtestreepje is beschreven, ertoe heeft geleid dat deze 20 kilogram cocaïne op een andere manier zou worden verhuld en verpakt met het oog op een invoer in Nederland.
Gelet op de inhoud van bewijsmiddelen en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof vast dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besprekingen heeft gevoerd en informatie heeft uitgewisseld over het voornemen om 20 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Deze besprekingen, waarvan de inhoud in de tenlastelegging is genoemd en uit de bewijsmiddelen volgt, moeten worden beschouwd als het zich en anderen trachten te verschaffen van gelegenheid en inlichtingen waarmee de invoer van 20 kilogram cocaïne werd voorbereid of bevorderd. Anders dan de verdediging heeft betoogd, hadden de besprekingen niet slechts betrekking op een losse gedachte of ’hersenspinsel’. Er bestond een concreet voornemen om 20 kilogram cocaïne in te voeren.”
8. De tenlastelegging is mede toegesneden op art. 10a, eerste lid aanhef en onderdeel 2⁰, van de Opiumwet. De aanhef van deze bepaling verwijst naar art. 10, vierde en vijfde lid, Opiumwet en daarin wordt respectievelijk weer verwezen naar art. 2 onder A, B en C Opiumwet. Deze drie bepalingen luiden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
Art. 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel 2⁰, Opiumwet:
“1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
2° zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Art. 10, vierde en vijfde lid, Opiumwet:
“4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
Art. 2 onder A, B en C Opiumwet:
“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
9. Naar het oordeel van het hof is de verdachte – kort gezegd – op de bewezenverklaarde wijze als medepleger betrokken geweest bij het voorbereiden en/of bevorderen van het (opzettelijk) binnen het grondgebied van Nederland brengen etc. van ongeveer 20 kilogram cocaïne. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat bij de verdachte en de bedoelde medeverdachten het concrete voornemen bestond om die hoeveelheid in te voeren. Daarop was, aldus het hof, het opzet van hen gericht. Er moest alleen nog een geschikte manier worden gevonden om dat voor elkaar te krijgen. In dat verband heeft de verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besprekingen gevoerd, informatie uitgewisseld, ingewonnen en verschaft over een gunstige datum waarop de golftassen, die al klaar stonden, met cocaïne binnengebracht moesten worden en over de risico's op en van onderschepping van golftassen met cocaïne. Met betrekking daartoe overweegt het hof nadrukkelijk:
“Letterlijk beschouwd zouden deze gedragingen (dat wil zeggen de gedragingen als bedoeld in het zesde en zevende gedachtestreepje van de slotalinea van de tenlastelegging, A-G) moeilijk kunnen worden aangemerkt als de voorbereiding of bevordering van de invoer van 20 kilogram cocaïne in golftassen. Deze gedragingen hebben er immers juist toe geleid dat de invoer in golftassen werd afgeblazen.”
Om daar onmiddellijk aan toe te voegen:
“Echter, niet is onder 5 tenlastegelegd dat de invoer van 20 kilogram cocaïne
in golftassenwerd voorbereid of bevorderd. Ten laste is gelegd dat de verdachte, om de invoer van
20 kilogram cocaïnevoor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft.”
10. Het oordeel van het hof houdt in de kern in – en daarop ziet deze nadere motivering van het hof – dat de verdachte betrokken is geweest bij het voorbereiden en/of bevorderen van de opzettelijke invoer van twintig kilo cocaïne in Nederland. De wijze waarop die invoer zou (moeten) plaatsvinden, bijvoorbeeld in golftassen, maakt geen onderdeel uit van dat kernoordeel.
11. De steller van het middel kan zich blijkens de toelichting op het middel in dat oordeel niet vinden. Ik begrijp zijn standpunt aldus, dat die golftassen wél deel uitmaken van het kernverwijt nu in de tenlastelegging “het getal 20 kilogram en het middel ‘een golftas’ voorkomen, zodat duidelijk is dat de steller van de tenlastelegging een link tussen beide heeft willen leggen”. Hij appelleert daarbij aan de wetsgeschiedenis van art. 10a Opiumwet, zij het enkel door te verwijzen naar “MvT p. 12 en 13 en MvA p. 10” en concludeert vervolgens dat deze wetsgeschiedenis “impliceert dat de uitgewisselde informatie die achter het vijfde gedachtestreepjeis beschreven, waarin de risico’s op de onderschepping van de golftas met cocaïne worden beschreven, niet redengevend kan zijn voor het vereiste opzet en/of niet redengevend kan zijn om aan te nemen dat verzoeker bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op invoer van 20 kilogram cocaïne in golftassen”. Mogelijk – maar bij gebreke van een precisering in de toelichting op het middelis dit louter een veronderstelling van mijn kant – heeft de steller van het middel het oog op de volgende passages uit die wetsgeschiedenis:
“De in het nieuwe artikel 10a omschreven gedragingen zijn pas dan strafbaar, indien bij de dader het opzet heeft bestaan om de in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen. Bij dit vereiste dient te worden gedacht aan de verschillende schakeringen van het opzetbegrip, met inbegrip van het z.g. voorwaardelijk opzet (de dader heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat, enz.). Het is dus niet zo, dat alleen «oogmerk» (dat wil zeggen naaste doel) toereikend zou zijn, omdat anders bewijsproblemen kunnen ontstaan. Anderzijds is het niet voldoende dat de gedraging op zichzelf geschikt is om de hier bedoelde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, ongeacht de intentie van de dader. Het woord «opzettelijk» behoefde intussen niet als zodanig in de aanhef van de delictsomschrijving te worden opgenomen, omdat de opzet reeds volgt uit de formulering van de voorgestelde strafbepalingen. Men moet immers een ander «trachten te bewegen», zich of een ander gelegenheid «trachten te verschaffen», middelen voorhanden hebben, waarvan men «weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit» enz., enz. terwijl die gedragingen moeten dienen om een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
[…]
Bij het in het eerste lid, onder 2°, strafbaar gestelde «trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf te verschaffen», denke men bij voorbeeld aan het beschikbaar stellen van een ruimte teneinde mogelijk te maken dat daar heroïne wordt verhandeld. Het gebruik van het woord «plegen» houdt in, dat de bepaling intussen niet treft hem die tracht gelegenheid, middelen of inlichtingen te verkrijgen of te doen geven die slechts zouden kunnen strekken tot het mogelijk maken van medeplichtigheid. Overigens is het trachten te verschaffen weer een zelfstandig misdrijf en voorzover het verschaffen een ander betreft, verschilt het van medeplichtigheid aan het beraamde misdrijf in zoverre als het op zichzelf strafbaar is onafhankelijk van enige uitslag. Zie verder hetgeen hiervoor over trachten te bewegen is opgemerkt.”
(MvT,
Kamerstukken II1982/83, 17 975, nr. 3, p. 12 en 13)
En:
“Wel zal steeds aan de handeling, wil zij strafbaar zijn, de eis worden gesteld dat ze ertoe strekt «om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10» voor te bereiden of te bevorderen», met andere woorden: het moet gaan om een voorbereidings- of bevorderingshandeling van welker karakter als zodanig de verdachte zich bewust is c.q. bewust moet zijn geweest.”
MvA,
Kamerstukken II1983/84, 17 975, nr. 5, p. 10).
12. De steller van het middel legt (ook) niet uit waarom de voormelde memorie van toelichting en memorie van antwoord zouden impliceren dat de door hem bedoelde informatie niet redengevend zou kunnen zijn voor het vereiste opzet en/of het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op invoer van de tenlastegelegde 20 kilogram cocaïne. Ik vermag dit niet in te zien, nog daargelaten dat het hof, naar mijn inzicht terecht, heeft vastgesteld dat onder feit 5 niet is tenlastegelegd dat de invoer van 20 kilogram cocaïne
in golftassenwerd voorbereid of bevorderd. Aan de bewezenverklaring van het vereiste opzet staat naar het mij toeschijnt niet in de weg dat aan de hand van bepaalde informatie (of inlichtingen) risico’s worden afgewogen die verbonden zijn aan (bijvoorbeeld) het op een bepaalde wijze invoeren van drugs. De in de onderhavige zaak verstrekte en ingewonnen informatie legden een zodanig risico bloot dat het plan om de cocaïne op de aanvankelijk bedachte wijze – door middel van de reeds voor dat doel klaar staande golftassen dus – werd afgeblazen. Daarmee was, zoals het hof terecht heeft overwogen, niet de voorbereiding en/of de bevordering van de invoer van die hoeveelheid cocaïne zoals tenlastegelegd van tafel. Het moest alleen niet op die manier gebeuren vanwege de te grote risico’s die aan het ‘middel golftassen’ waren verbonden. Dat betekent echter niet dat de informatie niet redengevend zou kunnen zijn voor het bewijs van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte om (op een andere manier) 20 kilogram cocaïne binnen het Nederlands grondgebied te brengen. De informatie was wel degelijk van belang, in die zin dus dat de golftas als denkbaar middel afviel. In dat opzicht kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het doel waarmee de informatie (inlichtingen) is verkregen (het voorbereiden van het misdrijf op een bepaalde manier) en anderzijds, na afweging van alle risicofactoren, het resultaat waartoe de inhoud van die informatie (inlichtingen) kan leiden (het afblazen van de uitvoering van dat misdrijf op
die aanvankelijk uitgedachte manier).
13. Ik ben dan ook van mening dat de omstandigheid dat de informatie in deze zaak vanwege de daaraan verbonden risico’s ertoe heeft geresulteerd dat weloverwogen van het gebruik van het ‘middel golftassen’ is afgezien, hier niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet. Ik wijs er daarbij op dat die informatie er niet toe heeft geleid dat het plan om cocaïne in te voeren om die reden overboord werd gegooid. Nadat duidelijk was geworden dat de invoer van kant en klare cocaïne in golftassen te risicovol was, werd het plan gewijzigd in het vermengen van cocaïne met koffie (vgl. het laatste gedachtestreepje van de tenlastelegging en bewezenverklaring).
14. De bewezenverklaring is naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
15. Het eerste middel faalt.