Conclusie
Vanwege de gevolgen van het coronavirus is de comparitie, na overleg met partijen, niet doorgegaan. Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van het ten behoeve van de comparitie overgelegde procesdossier. [4]
Het hof heeft in het dictum, voor zover thans van belang,:
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
[eisers] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel Iis gericht tegen rov. 2.7 en 2.8, waarin het hof het volgende heeft overwogen (ik citeer tevens rov. 2.6):
* omdat in de uitspraak van 28 november 2018 ook een beslissing kan worden gelezen over een geschil tussen partijen – het al wel of niet benoemen van een deskundige: de rechtbank kiest ervoor nog geen deskundige te benoemen – houdt de uitspraak meer in dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep in te stellen. Indien de uitspraak niet meer zou inhouden dan een dergelijk verlof, zou het (ondanks de aanduiding vonnis) een rolbeschikking zijn, een administratieve maatregel van ondergeschikte betekenis, ter bevordering van de proces-economie. Tegen zo’n uitspraak staat geen hoger beroep open. In dit geval bevat de uitspraak ook een beslissing over de benoeming van een deskundige;
* beide partijen hebben belang bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en zijn door de keuze van de rechtbank om op deze manier te beslissen op het gevraagde verlof op het spoor gezet van een tussentijds hoger beroep tegen de uitspraak van 28 november 2018. Met de ruimhartige lezing en duiding van deze uitspraak als tussenvonnis, wordt de proces-economie gediend. Het alternatief zou zijn dat de Gemeente niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, dat er alsnog een inhoudelijk tussenvonnis zou worden gewezen waartegen tussentijds hoger beroep wordt opengesteld en dat de Gemeente vervolgens opnieuw tussentijds hoger beroep zou instellen.
(i) de overweging van het hof in rov. 2.7 dat de uitspraak van 28 november 2018 meer inhoudt dan alleen het gevraagde verlof om tussentijds hoger beroep te mogen instellen, is onbegrijpelijk;
(ii) de overweging van het hof in rov. 2.7 dat beide partijen belang hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun geschil en dat met een ruimhartige lezing en duiding van de uitspraak van 28 november 2018 als tussenvonnis de proces-economie wordt gediend, is niet of althans onvoldoende redengevend, omdat geen uitzondering op het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv kan worden gemaakt op gronden van processuele doelmatigheid [6] ;
(iii) het hof had de Gemeente niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar hoger beroep van het tussenvonnis van 25 juli 2018, omdat de Gemeente niet (binnen de beroepstermijn) aan de rechtbank heeft verzocht daarvan tussentijds hoger beroep te mogen instellen en in dat vonnis is geen hoger beroep toegelaten; en
(iv) niet is voldaan aan het door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 2004 (
NJ2005/510) gestelde vereiste, dat [eisers] op het verzoek van de Gemeente, om tegen het eerstvolgende tussenvonnis hoger beroep open te stellen, dienen te worden gehoord. [eisers] hebben slechts op hetzelfde moment, namelijk op 5 september 2018, een akte kunnen nemen. [7]
omdatdaarin is bepaald dat hoger beroep van het vonnis mag worden ingesteld.
Onderdeel I kan mitsdien niet tot cassatie leiden.