Conclusie
[eisers]en afzonderlijk als [eiser 1] , Mobeta, Modalfa, Laviem, Wieglia Beheer en [eiser 6] . Verweerders in cassatie worden hierna gezamenlijk
[verweerders]genoemd en afzonderlijk als [verweerster 1] , [verweerster 2] en [verweerster 3] aangeduid.
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
de vastgoedvennootschappen. [verweerster 3] hield een belang van ongeveer 20% in elk van de vastgoedvennootschappen. Modalfa is bestuurder van Lairessegroep. Mobeta is bestuurder van de andere drie vennootschappen. [2]
de Modalfalening). Hiermee werd [verweerster 1] in staat gesteld een derivatencontract af te kopen. Het uitgeleende bedrag diende met 7% rente in termijnen en uiterlijk na twee jaar te zijn terugbetaald. Bij notariële akte van 28 december 2009 heeft [verweerster 1] onroerende zaken ten titel van koop geleverd aan Modalfa. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit de Modalfalening werden de aandelen van [verweerster 3] in de Lairessegroep, de Viottagroep en Emmagroep op 19 mei 2011 verpand aan Modalfa.
de Overeenkomst) ondertekend. De considerans van de Overeenkomst vermeldt onder meer dat partijen het samenwerkingsverband ten aanzien van [verweerster 1] en de door hem gecontroleerde vennootschappen wensen te beëindigen en de bereikte overeenstemming wensen vast te leggen in de Overeenkomst.
[betrokkene 3]), eveneens vastgoedbelegger, heeft belangstelling getoond voor de aandelen van [verweerster 3] in de vastgoedvennootschappen. In een e-mail van 24 februari 2014 heeft hij aan [verweerster 1] bericht dat zijn bod rond de € 1 miljoen zou bedragen. Op 26 februari 2014 heeft [verweerster 1] dat aan [eiser 1] laten weten. In een e-mail van 18 maart 2014 heeft mr. Josephus Jitta namens [eiser 1] [verweerster 1] verzocht [betrokkene 3] ervan in kennis te stellen dat er rekening mee moet worden gehouden dat de woningvoorraad met circa 10% dient te worden afgewaardeerd, dat de aandelen bij verkoop gecertificeerd zullen worden en dat de bieding op 1 mei 2014 dient te zijn ontvangen. Mr. Josephus Jitta heeft een geheimhoudingsovereenkomst opgesteld, die [betrokkene 3] op 26 maart 2014 heeft ondertekend.
3.Procesverloop
de rechtbank). Zij hebben gevorderd, zakelijk weergegeven:
het hof) in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 juni 2017. Zij hebben, na aanvulling van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en grotendeels hetzelfde gevorderd als in eerste aanleg. [6] Nieuw is de primaire vordering onder c: “
vernietiging van de in de akten van 31 augustus 2015 bedoelde koopovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden.”
4.Bespreking van het principale cassatiemiddel
enkelals gevolg van het vertragen, en dus niet door gebruikmaking van het voorkeursrecht door Mobeta en Modalfa op grond van de blokkeringsregelingen, [eisers] aan [verweerders] een kans hebben ontnomen om de aandelen voor een gunstige prijs te verkopen aan [betrokkene 3] en dat [eisers] daarmee een zorgplicht jegens [verweerders] hebben geschonden. Ook indien eerder door [eisers] op de aandelen was gereflecteerd, hadden de aandelen op grond van de blokkeringsregeling en de Overeenkomst tegen een getaxeerde lagere waarde aan de mede-aandeelhouders verkocht moeten worden. Bovendien heeft het hof de taxatie niet onredelijk geacht, aldus het onderdeel.
in onderling verband bezien. Met die kanttekening zal ik de afzonderlijke klachten tegen rov. 3.32 langs lopen.
rov. 3.32 onder aen rov. 3.33 onvoldoende is gemotiveerd, omdat (i) [eisers] hebben gesteld dat de e-mail van [verweerders] over het bod van [betrokkene 3] hen niet op 26 februari 2014 heeft bereikt maar eerst in maart 2014 en daarop na overleg met mr. Josphus Jitta is gereageerd en omdat (ii) het hof niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom het onzorgvuldig van [eisers] zou zijn geweest om niet direct documentatie aan [betrokkene 3] toe te sturen, terwijl het hof geen verwijt aan [eisers] maakt van het feit dat [betrokkene 3] eerst een geheimhoudingsovereenkomst heeft moeten ondertekenen (wat op dat moment nog niet was gebeurd).
rov. 3.32 onder boverweegt dat dit verzoek gelet op de – door [eisers] geïnstigeerde – ontwikkelingen een afschrikkende werking op [betrokkene 3] moet hebben gehad en dat [eisers] zich daarvan bewust moeten zijn geweest. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Immers, de afwaardering kon onzekerheid over de waarde van de vastgoedportefeuille creëren en door certificering zou [betrokkene 3] het stemrecht op de verworven aandelen en dus zijn zeggenschap niet zelf kunnen uitoefenen. Daar kwam bij dat de biedingstermijn gekoppeld aan de verplichting om de Modalfalening af te lossen [verweerders] onder tijdsdruk zette, die door de vertragingstactieken van [eisers] steeds nijpender werd.
rov. 3.32 onder cen in rov. 3.33 onbegrijpelijk, omdat niet valt in te zien waarom sprake zou zijn van actieve tegenwerking van de verkoop aan [betrokkene 3] door na ondertekening van de geheimhoudingsovereenkomst de documenten de week erna aan [betrokkene 3] toe te sturen, terwijl [betrokkene 3] zelf tot na 1 mei 2014 heeft gewacht met het uitbrengen van zijn bod. Het hof is tevens voorbij gegaan aan de stelling van [eisers] dat zij juist coöperatief zijn geweest door onverplicht te hebben bewilligd in een uitstel van de biedingstermijn met twee weken tot 14 mei 2014.
rov. 3.32 onder fen rov. 3.33 onbegrijpelijk is omdat het hof niet is ingegaan op de stelling van [eisers] dat [betrokkene 3] ondanks herhaald verzoek zijn bod niet heeft uitgesplitst per vennootschap, zodat de aandeelhouders niet konden beoordelen of zij dit bod wilden matchen dan wel of zij op grond van de blokkeringsregeling wilden reflecteren. De bieding van [betrokkene 3] is bovendien door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 21 juli 2015 in kort geding als ongeldig aangemerkt.
rov. 3.32 onder hen rov. 3.33 dat [verweerders] uit de brief van mr. Josephus Jitta van 6 juni 2014 moesten opmaken dat [eisers] niet bereid waren af te wachten totdat de aandelenverkoop tot een verkoopopbrengst zou hebben geleid. Volgens [eisers] valt niet in te zien waarom uit deze brief zou moeten volgen dat zij de verkoop van [betrokkene 3] tegenwerkten gelet op het feit dat op dat moment de blokkeringsregeling werd doorlopen, zodat nog niet duidelijk was of het bod van [betrokkene 3] tot verkoop aan [betrokkene 3] zou leiden, en [verweerders] op grond van de Overeenkomst nog tot 1 juli 2014 de tijd hadden om de aandelen over te dragen aan een derde.
en/ofde Overeenkomst. Niet onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat [eisers] hun zorgplicht jegens [verweerders] hebben geschonden omdat [verweerders] de brief van mr. Josephus Jitta van 6 juni 2014 zo mochten begrijpen dat [eisers] onverkort wilden vasthouden aan de datum van 1 juli 2014 zowel voor de aandelenverkoop als voor de aflossing van de Modalfalening, terwijl [eisers] nog steeds in het midden lieten of zij de aandelen zouden opkopen of uitwinnen. Voor [verweerders] was daarom onduidelijk hoe de aandelenverkoop voor 1 juli 2014 zou verlopen (met name aan wie) en hoe de opbrengst van die verkoop zou worden afgelost op de Modalfalening, terwijl [eisers] ook nog aandrongen op aflossing van de lening door executie van het pandrecht op de aandelen.
rov. 3.32 onder ien rov. 3.33 onbegrijpelijk is omdat niet valt in te zien waarom uit het feit dat bij brief van 2 juli 2014 de Modalfalening werd opgeëist en de uitwinning van de pandrechten werd aangezegd, zou blijken dat [eisers] de verkoop aan [betrokkene 3] hebben tegengewerkt. Mobeta en Modalfa hebben op 27 juni 2014 immers in het kader van de blokkeringsregelingen gebruik gemaakt van hun voorkeursrecht. Bovendien was de termijn van 1 juli 2014 verstreken zodat verkoop aan [betrokkene 3] niet meer aan de orde was.
rov. 3.32 onder gen rov. 3.33 dat [eisers] de statutaire blokkeringsregelingen met een gebrek aan voortvarendheid hebben uitgevoerd onbegrijpelijk is, omdat Mobeta en Modalfa niet in de hand hadden hoe snel de blokkeringsregelingen doorlopen zouden kunnen worden. Alle mede-aandeelhouders in de vastgoedvennootschappen hadden immers een termijn van vier weken om te reflecteren op de aandelen van [verweerders] , zodat die termijn moest worden afgewacht.
5.Bespreking van het incidentele cassatiemiddel
- uit hetgeen Mobeta in 2013 bereid was aan [betrokkene 2] te betalen, moet worden afgeleid dat de aandelen van [verweerster 3] toen ongeveer € 686.000,- waard waren (zie rov. 2.12 hiervoor); en
- [betrokkene 3] was in 2014 bereid om € 1 miljoen voor de aandelen te betalen.
subonderdeel 3.3berust het oordeel op een onbegrijpelijk beperkte uitleg van de stellingen van [verweerders] dan wel is het gelet op die stellingen onvoldoende gemotiveerd. [verweerders] hebben aan hun beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ook ten grondslag gelegd dat (i) [eisers] de verkoop van de aandelen aan [betrokkene 3] voor € 1 miljoen hebben gefrustreerd waardoor de verkoop niet kon plaatsvinden voor de in de Overeenkomst opgenomen datum van 1 juli 2014, (ii) [eisers] niet zijn overgegaan tot uitwinning van hun pandrechten omdat de prijsbepaling van de aandelen dan vanwege de blokkeringsregelingen zou plaatsvinden op basis van de werkelijke waarde in plaats van de balanswaarde per 1 juni 2014 als opgenomen in de Overeenkomst, en (iii) [eisers] de activa van de vennootschappen ten onrechte met € 10,1 miljoen hebben afgewaardeerd om [betrokkene 3] af te schrikken en de te betalen prijs voor de aandelen te drukken. Het hof had op deze stellingen moeten ingaan nu het in rov. 3.32 en 3.33 een deel van het daarin beschreven handelen van [eisers] onrechtmatig acht. Niet valt in te zien waarom dit handelen in het kader van art. 6:248 lid 2 BW wel aanvaardbaar zou zijn.
subonderdeel 3.5wordt betoogd dat het hof daardoor art. 19 tot en met 24 Rv heeft geschonden, althans een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft genomen.
subonderdeel 3.7vormt het oordeel aan het slot van rov. 3.23 dat hetgeen [verweerders] hebben gesteld over vermoede of gebleken onregelmatigheden bij DTZ Zadelhoff niet kan dragen dat DTZ Zadelhoff naar objectieve maatstaven niet kan worden vertrouwd, een onvoldoende respons op de stelling van [verweerders] dat [eiser 1] in de vastgoedwereld een machtige speler is tegen wie DTZ Zadelhoff zeker geen vuist heeft willen maken en dat DTZ Zadelhoff daarom heeft ‘toegetaxeerd’ naar een voor [eisers] gunstig (laag) resultaat.