De medische situatie van cliënt, in combinatie met de erbarmelijke omstandigheden van de gevangenissen in de Oekraïne én het alarmerender rapport van de Kharkiv Human Rights protection group met betrekking tot het ontbreken van medische zorg kom ik tot de conclusie dat de uitlevering ook geweigerd moet worden op grond van artikel 10 lid 2 UW. Ik verzoek u omtrent deze omstandigheden een advies richting de minister op te stellen.
Conclusie:ik verzoek uw rechtbank primair om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren subsidiair de minister te adviseren de uitlevering niet toelaatbaar te verklaren op grond van artikel 10 lid 2 UW.”
8. De rechtbank heeft het verweer in haar uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
“Overtreding artikel 6 EVRM
Verweer raadsman
De raadsman heeft bepleit dat er in de zaak van de opgeëiste persoon sprake is van een schending van artikel 6 EVRM en daardoor automatisch ook van een schending van artikel 13 EVRM.
De opgeëiste persoon heeft in 2016 na zijn aanhouding aldaar in het kader van zijn voorarrest in Oekraïne gedetineerd gezeten. Toen heeft hij ervaren hoe slecht in Oekraïne de omstandigheden in detentie waren en hoe het strafrechtelijk voortraject aldaar is verlopen.
De opgeëiste persoon was destijds niet op de hoogte van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging of van het verloop van de procedure. Hij heeft geen bijstand gekregen van een tolk, die kon vertalen naar de Nederlandse taal, noch heeft hij in het Nederlands vertaalde stukken ontvangen. Hierdoor kon hij het recht op rechtsbijstand niet effectueren. Daarnaast is zijn advocaat destijds de toegang tot het dossier ontzegd. Gezien deze omstandigheden hebben in het geval van de opgeëiste persoon reeds in dit stadium al dusdanig veel overtredingen plaatsgevonden dat van een voltooide schending van artikel 6 EVRM kan worden gesproken. De opgeëiste persoon zal door deze uitlevering blootgesteld worden aan het groot risico van een flagrante inbreuk op enig hem ingevolge deze
verdragsbepaling toekomend recht. Op grond van het voorgaande dient de uitlevering ontoelaatbaar verklaard te worden.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank kan de uitlevering op grond van artikel 6 EVRM slechts weigeren als ter terechtzitting komt vast te staan dat:
a) er een dreiging van flagrante inbreuk van een in het EVRM erkend recht aanwezig is; en
b) naar aanleiding van een voldoende onderbouwd verweer vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon na uitlevering geen rechtsmiddel ten dienste staat ter zake van de inbreuk.
Voorop wordt gesteld dat de door opgeëiste persoon en zijn raadsman geschetste omstandigheden en overtredingen zorgwekkend zijn. Deze kunnen echter geen aanleiding vormen de uitlevering te weigeren. Hiertoe is het volgende redengevend. Het inhoudelijke strafproces van het strafbare feit waarvoor de uitlevering van de verdachte is gevraagd, moet nog aanvangen. De strafzaak zal aan een strafrechter in Oekraïne ter beoordeling worden voorgelegd. Dit maakt dat de gestelde overtredingen, met name die van bijstand van een Nederlandse tolk nog hersteld kunnen worden. Derhalve kan op dit moment (nog) niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
Daarbij komt dat de opgeëiste persoon niet, als voorheen, zal hebben te gelden als een ‘gewone’ gedetineerde, maar als een uitgeleverd persoon. Dit brengt mee dat er concrete en specifieke garanties zijn afgegeven door de Oekraïense autoriteiten aan de minister van Justitie en Veiligheid. Ook zal de opgeëiste persoon -indien de minister van Justitie en Veiligheid beslist om tot uitlevering over te gaan- na de uitlevering in uitleveringsdetentie worden geplaatst onder speciaal toezicht van de Oekraïense autoriteiten.
Bovendien zal de rechtbank aan de minister van Justitie en Veiligheid adviseren een aantal aanvullende garanties van de autoriteiten in Oekraïne te verkrijgen alvorens tot uitlevering van de opgeëiste persoon over te gaan.”
9. Uit voormelde overwegingen blijkt dat de rechtbank, hetgeen ter zitting is aangevoerd in verband met de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon in Oekraïne gedetineerd is geweest, heeft uitgelegd als een beroep op een dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM en een beroep op de zogenoemde hardheidsclausule die is neergelegd in art. 10, tweede lid, Uitleveringsweten niet als een beroep op een reeds voltooide inbreuk op art. 3 EVRM.