“[…]
Alternatieve scenario's
In onderhavige zaak kan niet worden uitgesloten en is het in de visie van de verdediging aannemelijk dat er alternatieve scenario's zijn voor het aantreffen van het DNA van [verdachte] op de kleding van [benadeelde] .
a.
Derde verdachte
Uit de verklaring van [benadeelde] volgt dat ze aan haar rechtermouw is vastgepakt door de dader. De dader heeft in de mouw geknepen volgens [benadeelde] . Uit het onderzoek van het NFI volgt dat:
- Op deze mouw een DNA-mengprofiel is aangetroffen van minimaal twee personen;
- er geen match met het DNA-profiel van [verdachte] ;
- maar zijn er DNA-nevenkenmerken van minimaal twee personen aangetroffen, waarvan minimaal één man en gaat het om minimaal twee onbekende personen.
Als [verdachte] de dader was geweest in deze zaak, zou het voor de hand liggen dat DNA van hem was aangetroffen op de mouw.
Uit de verklaring van [benadeelde] volgt dat de man met zijn linkerhand haar rechtermouw heeft vastgepakt. [benadeelde] komt vervolgens op haar linkerzij te liggen en de man ligt achter haar ook op zijn linkerzij. Het is dan logisch/aannemelijk dat de man met zijn rechterhand de broek van [benadeelde] probeert uit te trekken, omdat zijn linkerarm wordt geblokkeerd door het lichaam van [benadeelde] .
De mens is meest rechtshandig. Naar schatting 10 tot 15 procent van de mensen is linkshandig. Met de rechterhand wordt ook vaak handen geschud. Dit zou kunnen verklaren, indien [verdachte] niet de dader is maar een onbekend gebleven derde het delict heeft gepleegd, waarom er geen DNA van [verdachte] op de mouw is aangetroffen, maar wel van een onbekende man en waarom er DNA van drie personen is aangetroffen op de onderbroek van [benadeelde] . Er is door het NFI noch door het FLDO onderzoek gedaan naar de overeenkomsten tussen de DNA op de mouw en het derde profiel op de onderbroek.
Hieruit dient te worden afgeleid dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het DNA van [verdachte] op de kleding is terechtgekomen door het plegen van het delict, terwijl het DNA van de onbekend gebleven derde daar is terechtgekomen op een wijze die niet aan het delict gerelateerd is. De mogelijkheid bestaat immers eveneens dat die onbekend gebleven derde het delict heeft gepleegd, terwijl het DNA van [verdachte] op de kleding is terechtgekomen op een wijze die niet aan het delict gerelateerd is, dan wel daar is terecht gekomen door middel van secundaire overdracht.
In casu kan een vergelijking worden gemaakt met een zaak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 november 2016 ECLI:NL:GHAMS:2016:4673. In de zaak uit Amsterdam is er een man overvallen in zijn woning door één enkele dader. Deze dader heeft tijdens de overval de broek van de aangever gehaald. Op de rand en de binnenzijde van de rechterachterzak van de broek van aangever is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Het Hof overweegt: 'Uit de rapporten en in het bijzonder uit hetgeen door de deskundige, de heer [naam], is verklaard ter zitting, blijkt dat is aangenomen dat in het mengprofiel zichtbaar zijn het volledig DNA-profiel van het slachtoffer, en daarnaast zwak aanwezige DNA-kenmerken van tenminste twee andere personen. Handmatige vergelijking van deze DNA-kenmerken in de DNA-databank leverde een match op met het DNA-profiel van de verdachte. Daarnaast zijn, aldus de deskundige, nog de kenmerken van een tweede persoon zichtbaar die echter niet nader zijn onderzocht. Desgevraagd verklaarde hij dat deze laatste kenmerken niet als achtergrond-DNA kunnen worden beschouwd.
Het hof concludeert bij deze stand van zaken dat uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek volgt dat naast het slachtoffer twee andere personen aan het celmateriaal hebben bijgedragen van wie - gelet op de feitelijke context - slechts één als donor tijdens de overval kan worden beschouwd. Nu uit de rapportages van het NFI geen gegevens naar voren komen die op activiteitniveau een onderscheid mogelijk maken van deze beide profielen levert het onderzoek van het NFI onvoldoende bruikbaar bewijsmateriaal voor hetgeen de verdachte is ten laste gelegd.
Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het DNA van de verdachte in de broekzak is terechtgekomen door het plegen van het delict, terwijl het DNA van de onbekend gebleven derde daar is terechtgekomen op een wijze die niet aan het delict gerelateerd is. De mogelijkheid bestaat immers eveneens dat die onbekend gebleven derde het delict heeft gepleegd, terwijl het DNA van de verdachte bij de broekzak is terechtgekomen op een wijze die niet aan het delict gerelateerd is, dan wel daar is terecht gekomen door middel van secundaire overdracht.
Er zijn geen andere bewijsmiddelen die wijzen in de richting van de verdachte. Aan het telecom-onderzoek kan geen belastende betekenis worden toegekend, en datzelfde geldt voor de weinig specifieke beschrijvingen die de getuigen van de dader hebben gegeven. '
In de zaak [verdachte] moet eveneens worden vastgesteld:
- Dat er op basis van de verklaringen van de getuigen maar één dader is geweest;
- dat er op de onderbroek van [benadeelde] een DNA-mengprofiel is vastgesteld afkomstig van ten minste drie personen;
- dat uit de rapportages van het NFI en FLDO volgt dat er geen gegevens naar voren komen die op activiteitenniveau onderscheid mogelijk maken;
- dat er eveneens geen andere bewijsmiddelen die wijzen in de richting van [verdachte] .
In casu kan er niet met zekerheid worden vastgesteld dat het DNA van [verdachte] op de kleding van [benadeelde] terecht is gekomen door het plegen van het delict, terwijl het DNA van de onbekend gebleven derde daar is terechtgekomen op een wijze die niet aan het delict is gerelateerd. De onbekend gebleven derde kan het delict ook hebben gepleegd.
b.
Indirecte overdracht
'Uit de verklaring van [verdachte] en zijn moeder volgt dat hij een zusje heeft in de leeftijd van [benadeelde] en dat het zusje van [verdachte] zeer regelmatig in de buurt speelt waar de gebeurtenissen van 26 mei 2015 hebben plaatsgevonden. De moeder van [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het zusje van [verdachte] mogelijk op maandag 25 mei 2015 bij het vriendinnetje heeft gespeeld woonachtig aan de [c-straat] in [plaats] . Deze woning is 350 meter gelegen van de woning van waar [benadeelde] op 26 mei verbleef. Niet kan worden uitgesloten dat er biologische contactsporen via het zusje van [verdachte] zijn overgedragen op de kleding van [benadeelde] . Dit kan via direct contact zijn geweest tussen het zusje van [verdachte] en [benadeelde] , maar ook via indirect contact via een schommel, skelter, enzovoort.
c.
Contaminatie voor en tijdens veiligstellen
Uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen betreffende het veiligstellen van de sporen blijkt dat [benadeelde] voordat de politie ter plaatse was, meerdere keren geknuffeld is door haar moeder. Daarnaast zou zij ook door vriendinnen, moeders van vriendinnen, haar broertje en opa en oma zijn aangeraakt. Niet kan worden uitgesloten dat er bij het knuffelen en troosten van [benadeelde] sporen zijn overgedragen op de legging en band van de onderbroek.
Bovendien kan niet worden uitgesloten dat er sprake is geweest van contaminatie bij het veiligstellen van de kleding van [benadeelde] waardoor sporen van de legging op de band van de onderbroek terecht zijn gekomen. Immers, het bemonsteren van biologische contactsporten moet onder stringente condities gebeuren. Uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen betreffende het veiligstellen van de sporen blijkt dat [benadeelde] zelf haar legging en onderbroek heeft uitgetrokken. De mogelijkheid bestaat dat de onderbroek en legging bij het uittrekken contact hebben gemaakt waardoor er contaminatie van de sporen heeft plaatsgevonden. Dat er DNA is aangetroffen op de band van de onderbroek, hoeft derhalve niet te betekenen dat dat DNA er op de band van de onderbroek heeft gezeten op het moment dat de kleding werd uitgetrokken. Immers, uit een DNA-mengprofiel is niet vast te stellen hoe en in welke volgorde (in tijd) het celmateriaal van de verschillende personen op (het betreffende monster van) het stuk van overtuiging is terechtgekomen.
Gezien de huidige stand van zaken van het onderzoek en de alternatieve scenario's die niet kunnen worden uitgesloten, kan er simpelweg niet worden uitgesloten dat het DNA van [verdachte] , via via, mogelijk via een derde, is overgebracht op de kleding van [benadeelde] .
Zoals ik heb bepleit in het verzoek tot aanhouding en verwijzing naar de raadsheer-commissaris bestaat in de wetenschap en in de rechtspraktijk discussie over het gebruik van kansrekening, en over de zogenaamde regel van Bayes in het bijzonder bij strafrechtelijke bewijzen. In de conclusie van het artikel van Prakken en Meester wordt te kennen gegeven dat de wetenschap geen beproefde en algemeen aanvaardbare methode voor de toepassing van Bayesiaans denken in complexe strafzaken biedt. Ook is niet voldaan aan de richtlijnen voor een betrouwbaar onderzoek die door Prakken en Meester worden gegeven.
Dit is juist wel de methode die is toegepast in deze zaak. Bij het beoordelen van het rapport valt op dat bij de evaluatie van de onderzoeksresultaten een beperking wordt gemaakt tot een bespreking van de omstandigheden die een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de bewijskracht van de verkregen onderzoeksresultaten. Indien naar de voetnoten bij de bevindingen alle vijf de gedachtestreepjes wordt gekeken lijkt het deskundigenoordeel alleen/vooral te worden gebaseerd op de literatuur waarnaar wordt verwezen. Dit wordt ook bevestigd in de e-mail van de deskundige van 28 september 2018. Een eigen, op de onderhavige zaak toegespitst deskundigenoordeel of een koppeling tussen het eigen oordeel en de literatuur volgt niet uit het onderzoek.
Daar komt bij dat de input voor het onderzoek onvolledig is geweest, in die zin dat niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegenomen in de analyse. Ook hiervoor verwijs ik naar mijn pleitaantekeningen met het verzoek tot aanhouding. De analyse en het waarschijnlijkheidsoordeel is derhalve niet volledig geweest. Uit voetnoot vijf volgt dat de kans dat een bepaalde hypothese waar is ook afhangt van informatie buiten het forensische expertiseterrein van de deskundige en valt daardoor buiten de reikwijdte van het rapport van Aarts. Van een multidisciplinair onderzoek is geen sprake geweest en wederom moet geconcludeerd worden dat het onderzoek onvolledig is.
Ook wijs ik uw gerechtshof in verband met het gebruik van de Bayesiaanse methode in het strafrecht op:
- Zaak zes van Breda. ECLI:NL:GHDHA:2015:2860. Het gerechtshof Den Haag overweegt: "... dat de betrouwbaarheid van voormelde methode en daarmee van de uit het gebruik van deze methode voortvloeiende uitkomsten naar de huidige stand van de wetenschap te onzeker is voor daadwerkelijke toepassing in een complexe strafzaak als de onderhavige. Om deze reden heeft het hof de conclusie(s) uit voormelde rapportage van dr. Alkemade bij de beoordeling van het bewijs dan ook geheel buiten beschouwing gelaten." - Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWV:2016:3060) de rechtbank overweegt: “De berekening van Derksen waaruit zou blijken dat verdachte - kort gezegd - waarschijnlijk onschuldig is, is gemaakt volgens de theorema van Bayes. Daarmee is een - naar het oordeel van de rechtbank - niet onomstreden regel uit de kansrekening gebruikt voor de strafrechtelijke waarheidsvinding waarvan de uitkomst in hoge mate afhangt van de selectie en waardering van de bewijsmiddelen die door Derksen is gemaakt. De rechtbank sluit niet uit dat deze methode, mits juist toegepast, een hulpmiddel kan zijn bij de waarheidsvinding, maar de uiteindelijke beantwoording van de vraag of een tenlastegelegd feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, is geen vraag die zich leent voor kansrekening. De beantwoording van die vraag is en blijft voorbehouden aan de rechter. Daarbij komt dat de rechtbank in deze zaak een andere selectie en waardering van de bewijsmiddelen maakt dan Derksen.
De rechtbank laat om bovengenoemde redenen de rapporten van Derksen buiten beschouwing bij de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv …”
- Brandstichting Oosterland Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2016:5165). Het gerechtshof overweegt: 'Bayesiaanse analyse: Het hof heeft het rapport van dr. F.J.M. Alkemade, gelet op de tegenwerpingen van prof. dr. mr. H. Prakken in het tegenonderzoek, niet laten bijdragen aan het oordeel van het hof omtrent de bewezenverklaring.'. Ik vraag uw gerechtshof dan ook gelet op hetgeen ik zojuist heb bepleit om het rapport van deskundige Aarts buiten beschouwing te laten bij de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 SV.
Mocht uw gerechtshof het rapport wel bruikbaar en betrouwbaar vinden, wijs ik op de ordegrootte van bewijskracht die aan de conclusie is verbonden. Er wordt gesproken over véél waarschijnlijker tot zeer veel waarschijnlijker waarbij de ordegrootte varieert van 100 tot en met 1.000.000. Dit is een grote variatie. Daar komt bij dat er geen uitspraak wordt gedaan over de waarschijnlijkheid van de hypothesen zelf. Alleen over de waarschijnlijkheid van de verkregen onderzoeksresultaten indien de hypothesen waar zijn. Het aangetroffen DNA is daarbij het enige bewijsmiddel dat naar [verdachte] wijst. Zoals bepleit bevat het dossier veel contra-indicaties voor betrokkenheid van cliënt. Er is bovendien eerder door uw gerechtshof vastgesteld dat onderzoek niet volledig is geweest en dat er noodzaak bestond tot aanvullend onderzoek naar het DNA. Deze opheldering is er niet gekomen. Alles in samenhang bezien leidt er in de visie van de verdediging toe dat er twijfel is en bij twijfel dient te worden vrijgesproken.”