Conclusie
Nummer20/03537
Inleiding
Het middel
middelbehelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed en dat ’s hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige onbegrijpelijk is, dan wel onvoldoende met redenen is omkleed.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017129840-1 van 21 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegdeDit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van
aangeefster [aangeefster]:
bevindingenvan voornoemde
verbalisant:
3. Een geschrift, zijnde een brief van de Politie Amsterdam van 31 juli 2017 inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte]
[a-straat 1]
[plaats]
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
Keskinwaarin het EHRM een drietal vragen heeft opgesomd met betrekking tot de vraag of een getuige à décharge moet worden opgeroepen.
Keskinheeft aanleiding gegeven tot het bijstellen van de eisen die in de eerdere rechtspraak door de Hoge Raad zijn geformuleerd over de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. In zijn arrest van HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
NJ2021/173, m.nt. Reijntjes is de Hoge Raad nader ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter in de situatie dat een dergelijk verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende verklaring. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of reeds is gebruikt. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien zijn beoordelingskader ten aanzien van het oproepen en horen van getuigen à décharge naar aanleiding van dit arrest bij te stellen.
Keskinwaarin het EHRM met betrekking tot de vraag of een getuige à décharge moet worden opgeroepen, in de kern overweegt dat aan de hand van een driedelige test kan worden aangegaan of een afwijzing van een dergelijk verzoek in het licht van art. 6 EVRM gerechtvaardigd is. [4] De steller van het middel is van mening dat de eerste vraag – of het getuigenverzoek voldoende gemotiveerd en relevant is in het licht van de beschuldiging – bevestigend dient te worden beantwoord. Dat lijkt mij niet juist. De verdediging heeft immers slechts aangevoerd dat de constatering dat met de auto van de verdachte een aanrijding is begaan, slechts is gebaseerd op de verklaring van de aangeefster, dat één bewijsmiddel onvoldoende is en dat de aangifte niet te controleren is.
Keskinheeft overwogen dat als het gaat om getuigen ten behoeve van de verdediging het niet voldoende is voor de verdediging om enkel te klagen dat aan de verdediging niet de gelegenheid is geboden om een bepaalde getuige te ondervragen. De verdediging dient eveneens aan te voeren waarom het van belang is om een bepaalde getuige te horen en dat de betreffende getuige bewijs levert dat de uitkomst van het proces kan beïnvloeden of dat redelijkerwijs moet worden verwacht dat het de positie van de verdediging versterkt. [5]