Conclusie
Nummer20/00054
Het cassatieberoep
De middelen
eerste middelbehelst de klacht dat het hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de bij een onrechtmatige doorzoeking van de auto op grond van de APV aangetroffen goederen heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
NJ2013/308 maatgevend. Buiten de gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van art. 6 EVRM te voorkomen, kan in geval van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel bewijsuitsluiting onder omstandigheden noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde beoordelingsfactoren. Ook dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan. Vaste rechtspraak is dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en daarmee niet een nadeel oplevert als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv. [2]
tweede middelbehelst de klacht dat het hof niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd in welke mate het de straf in verband met het begane vormverzuim vermindert.