ECLI:NL:PHR:2021:104

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
18/05008
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof in beslagzaken en de rol van de rechtbank Rotterdam

In deze zaak gaat het om een beklag tegen de voortduring van beslag op goederen van de klager, die in 2010 in beslag zijn genomen. Het gerechtshof Den Haag verklaarde zich onbevoegd en zond de zaak door naar de rechtbank Rotterdam. De klager, die in 1966 is geboren, had een ontnemingsmaatregel van € 2.905,- opgelegd gekregen, maar stelde dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij de voortduring van het beslag, omdat de strafzaak tegen hem onherroepelijk was geworden. De advocaat-generaal (AG) heeft in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd de beslissing van het hof te vernietigen en de zaak opnieuw door het hof te laten afdoen. De AG betoogde dat het hof wel degelijk bevoegd was om het klaagschrift te behandelen, omdat het beslag ook was gelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel die nog niet onherroepelijk was. De AG concludeerde dat de bevoegdheid van het hof niet alleen voortvloeide uit de strafzaak tegen de klager, maar ook uit de ontnemingszaak die nog aanhangig was. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden beschikking vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/05008 B
Zitting9 februari 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de klager.

1.Inleiding

1.1.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 15 november 2018 zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van het klaagschrift ex art. 552a Sv van de klager en bepaald dat de griffier de zaak naar de rechtbank Rotterdam zal doorzenden.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de beslissing van het hof om zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van het klaagschrift getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is.
2.2.
Het klaagschrift houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“In opgemelde aangelegenheid werd op 30 maart 2010 onder klager een Bang & Olufsen TV, afstandbediening en speakerset in conservatoir beslag genomen. Deze goederen zijn in de jaren nadien vervreemd en hebben een bedrag van € 13.696,01 opgebracht. Het beslag rust thans op dit geldbedrag en de daaruit voortvloeiende rentebaten ter hoogte van een voor klager onbekend bedrag.
De straf- en ontnemingsprocedure van klager zijn al enige tijd geleden onherroepelijk geworden. Aan klager is een ontnemingsmaatregel van € 2.905,- opgelegd. In de strafzaak is geen geldboete opgelegd. Bij deze stand van zaken bestaat er naar het oordeel van klager geen strafvorderlijk belang meer bij voortduring van het beslag voor zover dat het bedrag van € 2.905,- te boven gaat.
Bij de afwikkeling van het beslag ontving klager een tweetal brieven van het Openbaar Ministerie (…). Het Openbaar Ministerie stelt zich klaarblijkelijk op het standpunt dat niet over kan worden gegaan tot teruggave van een belangrijk gedeelte van het beslag, nu de strafzaak van de zus van klager nog niet onherroepelijk is geworden. Volgens het Openbaar Ministerie zou het beslag op de goederen van klager tevens zijn gelegd ten behoeve van de strafzaak van de zus van klager. (…)
(…)
Klager is ontvankelijk in zijn verzoek nu de strafzaak waarin het beslag volgens het Openbaar Ministerie rust nog niet onherroepelijk is geworden.”
2.3.
De schriftelijke conclusie d.d. 1 mei 2018 van het openbaar ministerie houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“1. Bevoegdheid hof
Op 18 juli 2017 is een klaagschrift ex artikel 552a SV ingediend bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
In de procedure waarnaar klager verwijst, te weten de strafzaak geregistreerd onder rolnummer 22-004215-16, heeft het Hof op 7 april 2017 arrest gewezen. Deze procedure betreft de strafzaak van [betrokkene 1].
Op 20 april 2017 heeft [betrokkene 1] tijdig beroep in cassatie ingesteld. Het dossier is op 12 februari 2018 door de Hoge Raad ontvangen en geregistreerd onder nummer 17/02107, waarmee de beslissing in de ontnemingszaak van 3 april.2014 nog niet onherroepelijk vaststaat.
De strafzaak tegen [klager] is geregistreerd onder rolnummer 22-003467-13, heeft het Hof op 19 november 2014 arrest gewezen, dat na arrest Hoge Raad, waarbij klager niet ontvankelijk is verklaard in zijn cassatieberoep, op 6 september 2016 onherroepelijk is geworden, waarmee eveneens de beslissing in de ontnemingszaak van 3 april 2014 onherroepelijk is geworden.
Klager wenst teruggave van het conservatoir beslag.
Bij het klaagschrift is gevoegd een brief van het CJIB van 9 juni 2017, waaruit blijkt dat op de voorwerpen waarop het conservatoir beslag is gelegd tot verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel aan [klager], eveneens conservatoir beslag is gelegd tot verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel aan [betrokkene 1].
Beiden hebben aanvankelijk hoger beroep aangetekend tegen het vonnis ex artikel 36e Sr, (respectievelijk: 22-001508-14 en 22-001505-14) doch nadien op 29 oktober 2017 door beiden ingetrokken.
(…)
Nu het onderwerp van het klaagschrift betreft teruggave van conservatoir beslag dat is gelegd tot verhaal van enige op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van enig wederrechtelijk verkregen voordeel in de ontnemingszaak welke zaken niet ter beoordeling van het Hof zijn voorgelegd, is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift en dient dit klaagschrift te worden door gezonden naar het bevoegde gerecht, te weten de Rechtbank Rotterdam
2. Conclusie
Gelet op het vorenstaande dient het Hof zich onbevoegd te verklaren en het klaagschrift door te zenden aan de rechtbank Rotterdam.”
2.4.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Daartoe in de gelegenheid gesteld licht de raadsvrouw vervolgens het klaagschrift toe:
Anders dan de advocaat-generaal zijn wij van mening dat uw hof bevoegd is kennis te nemen van het klaagschrift.
Uw hof is bevoegd gelet op de nog niet onherroepelijke ontnemingszaak van de zus van klager.
Klager is van mening dat de Bang en Olufsen kleurentelevisie en de 4 speakersets aan hem toebehoorden. Deze goederen zijn onder klager in beslaggenomen. Derhalve had daar geen conservatoir beslag op kunnen worden gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een aan zijn zus op te leggen ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel.
Op vragen van de voorzitter legt de klager een verklaring af, inhoudende:
De genoemde goederen stonden in mijn woning. Ik woonde op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Mijn zus woonde op het adres [a-straat 2]. Het waren twee separate woonlagen. Wij hadden ook twee aparte voordeuren. Ik woonde in het penthouse. Mijn zus haar appartement lag een etage lager.”
2.5.
De beschikking van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Procesgang
Strafzaak
1. Klager is op 19 november 2014 door dit hof, onder parketnummer 22-003467-13, veroordeeld ter zake van strafbare feiten tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Tegen dit arrest heeft klager cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden ingesteld.
2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 6 september 2016 klager niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep. Daarmee is het arrest van het hof van 19 november 2014 onherroepelijk geworden.
Ontnemingszaak
3. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van 03 april 2014, is in de ontnemingszaak van klager hem een betalingsverplichting opgelegd van € 2.905,00. Tegen dit vonnis is door klager op 9 april 2014 hoger beroep ingesteld. Op 28 oktober 2015 is dit hoger beroep door klager ingetrokken. Het ontnemingsvonnis van de rechtbank is daarmee eveneens onherroepelijk geworden.
(…)
Bevoegdheid van het gerechtshof
7. Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, het klaagschrift moet worden ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijk aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd.
8. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer leidt het hof af dat de gelegde beslagen in de onderhavige zaak mede zijn gelegd op grond van het bepaalde in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en derhalve mede dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
9. Het hof stelt vast dat het hoger beroep in de ontnemingszaak door klager is ingetrokken voordat een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden.
Aangezien de beslagen waarvan klager de opheffing verlangt mede zijn gelegd uit hoofde van het tweede lid van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering en de rechtbank in de ontnemingszaak van klager heeft te gelden als het gerecht, dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen, is het hof van oordeel dat het hof te dezen onbevoegd is om van het. klaagschrift kennis te nemen.
Het hof zal bepalen dat de griffier het klaagschrift zal doorzenden naar het bevoegde gerecht, te weten de rechtbank Rotterdam.”
2.6.
Aan het middel is ten grondslag gelegd dat naast de rechtbank Rotterdam ook het hof bevoegd is om over het klaagschrift te oordelen. Daartoe wordt aangevoerd dat het conservatoir beslag mede is gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een aan [betrokkene 1] op te leggen schadevergoedingsmaatregel en het hof het gerecht in feitelijke aanleg is waarvoor de strafzaak tegen [betrokkene 1] laatstelijk werd vervolgd. [1]
2.7.
Ik merk op dat de vraag kan worden gesteld of de klager voldoende belang heeft bij het middel. Het oordeel van het hof leidt er immers niet toe dat de klager een feitelijke instantie wordt ontnomen noch dat hij tegen een beslissing van de rechtbank op het beklag geen cassatie kan instellen. [2] Ik zie echter aanleiding om de vraag naar het belang van de verdachte te laten rusten.
2.8.
Blijkens de bij het klaagschrift gevoegde stukken is op 30 maart 2010 in de woning van de klager conservatoir beslag gelegd op de onderhavige tv, afstandsbediening en speakerset. Dat conservatoir beslag is gelet op de machtiging van de rechter-commissaris ten laste van de klager gelegd op grond van art. 94a, eerste en tweede lid, Sv tot bewaring van het recht tot verhaal voor zowel een op te leggen geldboete als een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [3]
2.9.
In het klaagschrift en de toelichting op het middel wordt het standpunt ingenomen dat het conservatoir beslag tevens is gelegd in de zaak tegen [betrokkene 1]. Daartoe wordt verwezen naar een bij het klaagschrift gevoegde brief van het CJIB welke inhoudt dat het CJIB van het openbaar ministerie nadere stukken heeft ontvangen waaruit blijkt dat het conservatoir beslag ook is gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een aan [betrokkene 1] op te leggen ontnemingsmaatregel en een aan haar op te leggen schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft zich hierover echter niet uitgelaten, terwijl de beantwoording van de vraag of het beslag ook in de zaak van [betrokkene 1] is gelegd een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is. Daarom kom ik ook niet toe aan bespreking van het in de schriftuur gedane verzoek aan de Hoge Raad om de zaak zelf af te doen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het antwoord op de vraag of het conservatoir beslag tevens is gelegd in de zaak tegen [betrokkene 1] op basis van de stukken van het geding niet evident is. Ik meen echter dat dat antwoord ook niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of het hof bevoegd is van het klaagschrift kennis te nemen. Ik licht dat toe.
2.10.
De bevoegdheid van de rechter om kennis te nemen van het klaagschrift volgt uit art. 552a, derde lid, Sv. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. (…)”
2.11.
Voor zover het beslag ten laste van de klager is gelegd op grond van art. 94a, eerste lid, Sv tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen geldboete hangt het beslag samen met de strafzaak tegen de klager. Aldus is het hof gelet op art. 552a, derde lid, Sv in zoverre bevoegd tot kennisneming van het klaagschrift, aangezien het hof het gerecht in feitelijke aanleg is waarvoor de strafzaak tegen de klager het laatst werd vervolgd.
2.12.
Voor zover het beslag ten laste van de klager is gelegd op grond van art. 94a, tweede lid, Sv tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, hangt het beslag samen met de ontnemingszaak tegen de klager. Die zaak is nooit door het hof behandeld. Uit het arrest van het hof blijkt immers dat de klager het tegen het ontnemingsvonnis ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken. In zoverre heeft het hof terecht geoordeeld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is tot kennisneming van het klaagschrift, want de rechtbank is het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de ontnemingszaak tegen de klager het laatst werd vervolgd.
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat zowel het hof als de rechtbank Rotterdam bevoegd zijn tot kennisneming van het klaagschrift. Dat wordt niet anders indien het conservatoir beslag op de onderhavige zaken tevens zou zijn gelegd in de zaken van [betrokkene 1]. Blijkens de bij het klaagschrift gevoegde machtiging van de rechter-commissaris met betrekking tot [betrokkene 1] was ten laste van haar namelijk eveneens conservatoir beslag mogelijk op grond van art. 94a, eerste en tweede lid, Sv tot bewaring van het recht tot verhaal voor zowel een op te leggen geldboete als een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit de hiervoor aangehaalde stukken blijkt dat het hof het gerecht in feitelijke aanleg is waarvoor de strafzaak tegen [betrokkene 1] het laatst werd vervolgd en dat de rechtbank Rotterdam het gerecht in feitelijke aanleg is waarvoor de ontnemingszaak tegen [betrokkene 1] het laatst werd vervolgd. Ook indien het conservatoir beslag tevens zou zijn gelegd in de zaken van [betrokkene 1] is het hof derhalve bevoegd tot kennisneming van het klaagschrift voor zover het beslag is gelegd op grond van art. 94a, eerste lid, Sv en is de rechtbank Rotterdam bevoegd voor zover het beslag is gelegd op grond van art. 94a, tweede lid, Sv.
2.14.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof dat het onbevoegd is om van het. klaagschrift kennis te nemen onjuist. Het hof is immers bevoegd tot kennisneming van het klaagschrift voor zover het conservatoir beslag is gelegd op de voet van art. 94a, eerste lid, Sv. Het middel is aldus terecht voorgesteld.
2.15.
Ten overvloede merk ik nog op dat de Hoge Raad in het arrest van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3499, heeft voorzien in een regeling voor het geval twee gerechten bevoegd zijn tot kennisneming van (een gedeelte van) het klaagschrift. In die zaak had de rechtbank zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van het klaagschrift, omdat er geen enkele zaak, ook geen ontnemingszaak, tegen de klager bij de rechtbank aanhangig was, terwijl de strafzaak tegen de klager als verdachte inmiddels aanhangig was bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij nam de rechtbank in aanmerking dat een conservatoir beslag ex art. 94a Sv ook kon dienen tot verhaal ter zake van een eventueel in de hoofdzaak tegen klager als verdachte op te leggen geldboete. De Hoge Raad overwoog, voor zover hier van belang, het volgende:
“Opmerking verdient dat de Rechtbank in het midden heeft gelaten of het conservatoir beslag is gelegd op de voet van het eerste dan wel het tweede lid van art. 94a Sv, dan wel op beide.
Indien het Hof vaststelt dat het beslag (mede) op de voet van het tweede lid van art. 94a Sv is gelegd, kan het Hof het klaagschrift (ook in zoverre) zelf behandelen en afdoen tenzij de klager of de Advocaat-Generaal verlangen dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening van het klaagschrift (in zoverre) zullen worden gezonden naar de Rechtbank, als - kort gezegd - de ingevolge art. 552a, vierde lid, Sv bevoegde instantie ten aanzien van een op de voet van het tweede lid van art. 94a Sv gelegd beslag.”
2.16.
Het middel slaagt.

3.Conclusie

3.1.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.2.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zoals in de toelichting op het middel wordt opgemerkt, is de strafzaak tegen [betrokkene 1] inmiddels afgedaan. De Hoge Raad heeft bij arrest van 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:232, de opgelegde taakstraf verminderd en het cassatieberoep voor het overige verworpen.
2.Vgl. de conclusie van A-G Vellinga (ECLI:NL:PHR:2017:712, niet gepubliceerd, onder 6) voor HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:2062 (niet gepubliceerd; HR: 80a RO).
3.De mogelijkheid om conservatoir beslag te leggen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen schadevergoedingsmaatregel is op 1 januari 2014 ingevoerd.