ECLI:NL:PHR:2020:588

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
19/03474
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de motivering van de verwerping van het verweer inzake wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om de conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) over de profijtontneming van de betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft aangevoerd dat uit belastinggegevens blijkt dat hij een salaris van € 156.451,- heeft ontvangen, terwijl slechts € 85.607,28 op zijn bankrekening is gestort. De verdediging stelt dat een deel van het salaris contant is uitbetaald en dat hij geen huur hoefde te betalen in ruil voor renovatie van het pand. Het hof heeft dit verweer verworpen, omdat de onderbouwing onvoldoende was en de verwerping als toereikend gemotiveerd werd beschouwd.

De conclusie van de AG is dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gebaseerd op een rapport van de Politie Oost-Nederland, waarin een berekening is opgenomen van de contante uitgaven en legale ontvangsten van de betrokkene. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan hij legale contante inkomsten heeft ontvangen, wat resulteert in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 96.123,-. De AG concludeert dat het middel faalt en dat er geen grond is voor vernietiging van de uitspraak van het hof.

De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, en de AG heeft in deze conclusie de verwerping van het verweer van de betrokkene over de hoogte van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De AG verwijst naar eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van de conclusie.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/03474 P
Zitting16 juni 2020

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de betrokkene.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 10 juli 2019 het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op een bedrag van € 96.123,- en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/03312 en 19/03473. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de betrokkene hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van de Akker, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de verwerping van het hof van het namens de betrokkene gevoerde verweer inzake de hoogte van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
5. Namens de betrokkene is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat – kort gezegd – uit de belastinggegevens is gebleken dat de betrokkene een bedrag van € 156.451,- aan salaris zou hebben ontvangen. Uit onderzoek is weliswaar gebleken dat slechts € 85.607,28 op zijn bankrekening is gestort, maar bij het aangaan van zijn dienstverband met [D] B.V. is met de betrokkene afgesproken dat een deel van zijn salaris via de bank zou worden overgeboekt en dat een deel contant zou worden uitbetaald, aldus de verdediging. Ook zou de betrokkene met zijn vader hebben afgesproken dat hij geen huur hoefde te betalen als hij de renovatie en het onderhoud van het pand voor zijn rekening zou nemen. Mede gelet hierop heeft de verdediging verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil. [1]
6. De bestreden uitspraak houdt het volgende in (vetgedrukt en onderstreept in het origineel en met weglating van de voetnoot):

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, met onderliggende verwijzingen naar het strafdossier, d.d. 26 mei 2014, van Politie Oost-Nederland, bovenregionale recherche Noord- en Oost-Nederland, onderzoek Gouwe (04BRF11012).
In dit rapport is naar het oordeel van het hof een deugdelijke berekening opgenomen van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk voordeel.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de methode van de eenvoudige kasopstelling. Daaruit komt naar voren dat veroordeelde in de periode 1 januari 2007 tot en met 30 januari 2013 meer contante uitgaven heeft gedaan dan door zijn legale contante ontvangsten kunnen worden gedekt.
Op 28 december 2006 wordt er € 200,00 gepind vanaf de bankrekening van veroordeelde. Daar er verder geen gegevens bekend zijn, is dit gepinde bedrag aangehouden als het beginsaldo contant geld.
Uit de bankafschriften van veroordeelde is af te leiden dat er in de periode 1 januari 2007 t/m 30 januari 2013 een bedrag van € 64.260,50 aan contanten opgenomen wordt.
Uit het onderzoek zijn verder geen contante legale inkomsten gebleken.
Tijdens de doorzoeking in de woning van veroordeelde op 30-01-2013, is omgerekend een bedrag gevonden van € 712,04. Dit bedrag bestond uit Zwitserse franken, euro's en Australische dollars. Dit bedrag is het bedrag dat als eindsaldo contant geld is aangehouden
Op de privé rekening van veroordeelde is te zien dat er een bedrag van € 133.193,31 aan contanten gestort wordt. Dit betreft een totaal van 127 stortingen over de periode van 1 januari 2007 t/m 30 januari 2013.
Daarnaast zijn er bij de doorzoeking in de woning van veroordeelde diverse facturen aangetroffen die contant betaald zijn. Tevens heeft veroordeelde een camper gekocht, volgens een getuige voor € 5.000,00 contant. Totaal betreft dit een bedrag van € 26.688,56.
Het vorenstaande is weergegeven in onderstaand schema
Door veroordeelde is naar voren gebracht dat hij (vanaf enig moment) geen huur meer hoefde te betalen voor zijn woning, omdat hij de woning eigenhandig zou opknappen. Hij kreeg vervolgens (ter correctie van de inhouding op zijn netto per bank uitbetaalde salaris) elke maand € 1.250,- aan salaris contant uitbetaald, aldus de veroordeelde. De berekende werkelijke contante inkomsten bevatten dan ook € 91.250,- (73 maanden maal € 1.250,-) aan contant ontvangen salaris dat wel aan de belastingdienst is opgeven, aldus veroordeelde. Veroordeelde concludeert derhalve dat de legale contante inkomsten met dat bedrag verhoogd dienen te worden.
Het hof verwerpt dit verweer. Dat veroordeelde elke maand € 1.250,- salaris contant heeft ontvangen, is naar het oordeel van het hof feitelijk niet aannemelijk geworden. Hetgeen veroordeelde ter onderbouwing hiervan heeft aangedragen is onvoldoende. Overigens, als veroordeelde wel elke maand € 1.250,- contant (extra) salaris zou hebben ontvangen, dan is dat wederrechtelijk verkregen voordeel omdat hiervan niets uit de boekhouding is gebleken en het daarom aannemelijk is dat het afkomstig is uit de 'zwarte' omzet van [D] BV. Het gestelde niet betalen van de huur van zijn woning is derhalve niet relevant voor het met de methode van eenvoudige kasopstelling berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Veroordeelde heeft ook overigens de berekening van het wederrechtelijk voordeel niet of niet voldoende met steekhoudende argumenten weerlegd en niet in voldoende mate weersproken. Veroordeelde stelt wel een heleboel, maar de onderbouwing ervan is zo mager dat het hof het gestelde niet aannemelijk acht.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat
€ 96.123,00kan worden aangemerkt als wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel.”
Het hof heeft − met verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer − op grond van het in deze zaak opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (met onderliggende verwijzingen naar het strafdossier) vastgesteld dat door de betrokkene méér contante uitgaven (inclusief bankstortingen) zijn gedaan, te weten € 159.881,87, dan door zijn legale contante ontvangsten (inclusief bankstortingen), te weten € 64.270,50, kunnen worden gedekt. Het verschil daartussen, te weten € 96.123,-, dient te worden aangemerkt als wederrechtelijk door de betrokkene verkregen voordeel, aldus het hof. Onder verwijzing naar het namens de betrokkene ter terechtzitting van het hof gevoerde verweer, klaagt het middel over de verwerping daarvan door het hof.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien door of namens de betrokkene een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking die is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen, voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechter in zijn overwegingen met betrekking tot die schatting moeten motiveren op grond waarvan hij ondanks hetgeen door of namens de betrokkene tegen die gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd, die gevolgtrekking aanvaardt. [2]
9. Het verweer dat de in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel vermelde bedrag van € 64.270,50 aan legale contante ontvangsten niet juist is, aangezien een gedeelte van het salaris van de betrokkene (te weten: € 1.250,- per maand) contant zou zijn uitbetaald, terwijl hij ook geen huur hoefde te betalen, wordt door het hof verworpen. Het ter onderbouwing van het verweer gestelde acht het hof onvoldoende en is daarmee niet aannemelijk geworden. Gelet op hetgeen is vooropgesteld en hetgeen de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, acht ik de verwerping van het verweer daarmee toereikend gemotiveerd.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Zie de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2019 gehechte pleitnota, punt 166-181.
2.Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087,