Conclusie
eerste middelbevat de klacht dat het in hoger beroep gehouden onderzoek ter terechtzitting nietig is, omdat de aldaar verschenen deskundige [betrokkene 1] verklaringen heeft afgelegd voordat zij als deskundige of getuige was beëdigd.
alsnogis beëdigd en vervolgens een verklaring heeft afgelegd die bevindingen en aanbevelingen inhouden ten aanzien van de persoon van de verdachte en de eventueel aan hem op te leggen straf. In die verklaring spreekt zij opnieuw haar zorgen uit over de verdachte en in die verklaring ligt besloten dat zij van oordeel is dat hulpverlening en begeleiding, liefst in een strafrechtelijk kader, geboden is. Goed beschouwd wijst zij daarbij niet, zoals zij wel deed voordat zij beëdigd werd, op de leeftijd van de verdachte op dat moment en het feit dat hij in oktober meerderjarig zou worden, maar dat is van ondergeschikt belang, [8] te meer daar het hof dat zelf ook wel wist. Voor de volledigheid geef ik weer wat [betrokkene 1] als beëdigd deskundige ter terechtzitting heeft verklaard, voor zover hier van belang:
tweede middelkomt met een rechtsklacht en een motiveringsklacht op tegen ’s hofs beslissing tot afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting in verband met het niet verschijnen van de moeder van de verdachte ter terechtzitting.
Bespreking herhaald verzoek om aanhouding
Art. 496 Sv:
Art. 496a Sv:
Stb.2019, 180, inwerking getreden op 1 juni 2019 (dus kort voordat het bestreden arrest werd gewezen), is Europese Richtlijn 2016/800/EU door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd onder meer in het tweede en derde lid van art. 496 Sv. [22] In zekere zin gaat de Nederlandse wet een stapje verder: naast het in de richtlijn geformuleerde recht voor de minderjarige verdachte staat (nog steeds) de aanwezigheids- of verschijningsplicht voor de ouders of voogd. [23]
derde middelbehelst de klacht dat, nu de verdachte op 27 oktober 2019 niet meer leerplichtig is, het hof de verdachte ten onrechte de bijzondere voorwaarde heeft opgelegd om gedurende de gehele proeftijd onderwijs te volgen volgens rooster, zodat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed.
ten tijde van het plegen van het delictde leeftijd van twaalf jaar al wel maar die van achttien jaar nog niet heeft bereikt. Voor deze categorie jeugdigen gelden in de regel de sancties uit het jeugdstrafrecht (art. 77a Sr). [27] Daaraan is in de onderhavige zaak door de feitenrechter toepassing gegeven. De
tenuitvoerleggingvan een opgelegde jeugdsanctie stopt niet bij het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Het uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is namelijk dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie (het regime van) het toegepaste sanctiestelsel volgt. [28] De gedachte van opvoeding en (her)opvoeding van de minderjarige is daarbij leidend. [29] Indien de minderjarige bij aanvang van de tenuitvoerlegging de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en hij naar het oordeel van de rechter niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt, kan de jeugddetentie worden ten uitvoer gelegd als gevangenisstraf (art. 77dd, derde lid (oud) Sr). Wanneer de minderjarige tijdens de tenuitvoerlegging de achttienjarige leeftijd bereikt en hij naar het oordeel van de rechter voor het verdere deel niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt, voorziet de wet in de mogelijkheid om deze opgelegde straf voor dat deel te vervangen door een straf uit het volwassenenstrafrecht als bedoeld in art. 9, eerste lid, Sr (art. 77k Sr (oud) Sr; thans art. 6:6:29 Sv). Voor een taakstraf geldt min of meer hetzelfde. Is aan de minderjarige veroordeelde een taakstraf opgelegd, dan kan de vervangende jeugddetentie worden ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis, indien het vonnis of het arrest zulks heeft bepaald (art. 77p, vierde lid, Sr (oud); thans art. 6:3:10, derde lid, Sv). [30]
Stb. 2017/82) heeft onder meer tot gevolg dat met ingang van die datum de rechter niet langer de mogelijkheid heeft om vervangende hechtenis te verbinden aan de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan de rechter het dwangmiddel van de gijzeling opleggen, die net als de vervangende hechtenis ten hoogste één jaar kan duren.