ECLI:NL:HR:2012:BR1149

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de doodslag op een 85-jarige vrouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1946, was beschuldigd van de doodslag op een 85-jarige vrouw, die op gruwelijke wijze om het leven was gebracht. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 december 2007 heeft de verdachte het slachtoffer, met wie hij op vriendschappelijke voet omging, in haar eigen woning doodgeslagen. De verdachte heeft haar meermalen met een plastic tas met daarin zware voorwerpen tegen het hoofd geslagen, wat leidde tot haar overlijden. Na de daad heeft de verdachte de woning verlaten zonder hulp te bieden, terwijl het slachtoffer mogelijk nog uren heeft moeten lijden.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in hoger beroep ten onrechte geen beslissing had genomen over de inbeslaggenomen goederen en dat de opgelegde gevangenisstraf te hoog was. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel voor zover het de inbeslaggenomen goederen en de duur van de gevangenisstraf betreft. De gevangenisstraf werd verminderd tot veertien jaren en zes maanden. De Hoge Raad benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven, met een bijzonder schokkend karakter voor de rechtsorde.

De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling, vooral met betrekking tot het spreekrecht van slachtoffers en de rol van de rechter in het strafproces. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de rechter de gelegenheid kan bieden aan personen die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoren om een verklaring af te leggen, maar dat dit niet zonder gevolgen is voor de bewijsvoering. De uitspraak heeft ook implicaties voor de beoordeling van de redelijke termijn in strafzaken, waarbij de Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze in de cassatiefase was overschreden.

Uitspraak

6 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/01780
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 april 2010, nummer 23/002516-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, alsmede wat betreft de strafoplegging en de aan te halen artikelen, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, bewezenverklaard dat:
"1. hij op 7 december 2007 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] meermalen met een plastic tas met daarin zware voorwerpen tegen en/of op het hoofd en in het gelaat geslagen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal van de ABN-AMRO bankpas ten behoeve van de effectenrekening op naam van [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft toegestaan dat [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep het spreekrecht heeft uitgeoefend, althans dat het Hof ten onrechte bij de strafoplegging de verklaring van [betrokkene 1] in aanmerking heeft genomen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter geeft aan [betrokkene 1], één van de vrienden van het slachtoffer, de gelegenheid haar op schrift gestelde verklaring voor te lezen. De verklaring wordt hierna door haar aan het hof overgelegd. De inhoud geldt als hier ingevoegd."
3.2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich voormelde schriftelijke verklaring van [betrokkene 1], die het volgende inhoudt:
"[Slachtoffer] leerde ik kennen toen vrienden van mij bij haar in huis kwamen wonen en later woonde ik zelf op die etage. Het klikte meteen tussen ons. [Slachtoffer] was een actieve, sociale en lieve vrouw die midden in het leven stond. Zij woonde samen met haar moeder, die bij haar was gaan wonen, nadat ze voor de 2e maal weduwe was geworden. Het was bijzonder om te zien hoe zij met elkaar omgingen. Met heel veel respect en liefde. Ze zorgde voor haar tot aan haar sterven. Ondanks het verlies van haar echtgenoten en haar moeder verloor zij nooit haar levenslust, ook niet toen zij enige jaren geleden reuma kreeg. Het was een sterke vrouw die zich inzette voor goede doelen en haar medemens. Ze was schoonheidsspecialiste en zag er altijd op en top uit. Ook haar huis was altijd schoon en netjes. Overal in huis stonden spullen die haar dierbaar waren, ze verzamelde veel antiek en curiosa en kon maar moeilijk iets wegdoen. Ze genoot van klassieke muziek, jarenlang was ze lid van het concertgebouw. Ook genoot ze van de natuur en van dieren.
Ze had veel vriendinnen, waar ze mee reisde en naar concerten ging. Voor mij voelde zij als een moeder, ik kon over alles met haar praten. Bijna elke week zagen wij elkaar: Tijdens een van de laatste keren dat ik bij haar was, vertelde ze dat het weer goed met haar ging en dat zij weer als schoonheidsspecialiste wilde gaan beginnen voor haar vriendinnen. De maandag voor haar afschuwelijke dood was ik nog bij haar en we hebben die avond veel gepraat en gelachen. Toen ik wegging, zei ze zoals altijd: "Bel je nog even dat je veilig thuis bent" en "dag lieverd, tot de volgende keer". Maar ik zou haar nooit meer in leven zien en nooit meer haar lieve stem horen.
Het is zaterdagochtend als de telefoon gaat en ik hoor dat [slachtoffer] is overleden. Ik ben bedroefd, maar ook blij voor haar, omdat ik denk dat ze rustig in haar slaap is gestorven en dat vertel ik ook aan mijn man. Maar dit slaat om in machteloze woede en wanhoop als ik bij haar huis aankom en daar de politie, een lijkschouwer en de recherche aantref. Als ik hoor dat [slachtoffer] met geweld om het leven is gebracht, verlaat ik met mijn man in shock en grote verslagenheid de plek van het misdrijf. Met eindeloos veel vragen naar het hoe en waarom van de plotselinge dood van [slachtoffer]. Op slag staat mijn leven, maar ook dat van haar familie, vriendinnen en vrienden, klanten, buren en kennissen op zijn kop. Ik ben van mijn leven nog nooit zo verdrietig en wanhopig geweest.
Er moest daarna heel veel geregeld worden. Heb voor haar nog nieuwe kleding gekocht, zodat zij er verzorgd bij zou liggen in haar kist. Gekocht omdat haar huis verzegeld was en ik er niet in kon.
Ik heb haar gezicht niet meer mogen zien, dat was zo mishandeld dat ik alleen haar handen nog mocht zien, maar dat had ik echt nodig om te kunnen geloven dat ze er echt niet meer is. Maar wat had ik haar graag nog even omarmd.
Vijf maanden na haar overlijden werd haar woning pas vrijgegeven en konden we alles gaan opruimen. Dat gevoel om daar te zijn, zal ik nooit vergeten. Ik stapte binnen en er is niets dan stilte en een afschuwelijke geur. Aan wat ik zie besef ik dat het een vreselijk bloedbad moet zijn geweest. De energie stroomt weg uit mijn lichaam. Het opruimen vraagt veel tijd, mijn man en ik kunnen het vaak niet aan om er lang te zijn. [Slachtoffer] dacht altijd aan anderen en in die zin heb ik zoveel mogelijk spullen ook weggegeven. Zelf hecht ik enkel waarde aan de ring die ik draag, die ik noodgedwongen moest terugkopen, aangezien deze door de verdachte al enige weken er voor van [slachtoffer] gestolen was. Dat is een tastbare herinnering, maar in mijn hart zitten er eindeloos veel meer.
Voor mij zal mijn kijk op het leven, op de goedheid van de mensen, maar ook het vertrouwen in mensen nooit meer hetzelfde zijn, als voor deze gebeurtenis van 7 december 2007. Ik ben veranderd, het leven is niet meer vanzelfsprekend. Vaak kijk ik om op straat of durf niet alleen hard te lopen in het bos. [Slachtoffer] is om het leven gebracht door iemand die ze vertrouwde en nu lijkt het net alsof niemand meer te vertrouwen is. Mijn man en kinderen zijn een enorme steun, maar ik weet heel goed dat het voor hen zwaar is om mijn verdriet te zien. Nog elke dag is [slachtoffer] in mijn gedachten en voel ik pijn om haar onnodige dood. Nog elke verjaardag voelen we de lege plek. Zien we haar in gedachten zitten met een glas wijn en een tevreden glimlach op haar gezicht. Mensen sterven, maar op deze manier mag het niet. [Slachtoffer] heeft deze gewelddadige dood niet verdiend. Ik durf er amper bij stil te staan wat zij die middag heeft moeten zien en voelen.
Het was moeilijk om in de rechtbank de man te zien die dit alles heeft veroorzaakt. En nog moeilijker om te horen wat hij zei. De nachten dat ik wakker lag en alleen maar kon piekeren over wat er precies met [slachtoffer] is gebeurd, zijn niet te tellen. Niet alleen [slachtoffer], maar ook alle mensen om haar heen, zijn slachtoffer geworden van deze gruwelijke daad. Toch hoop ik dat hij nu de waarheid gaat vertellen, zodat ik wat meer rust kan krijgen.
Ik hoop dat ik over enige tijd met een glimlach kan terugkijken op mijn vriendschap met [slachtoffer] en niet alleen maar met een intens verdriet om wat haar is overkomen. Dat zij nu in vrede rust en verenigd is met al haar dierbaren. Wat zij heeft nagelaten in mijn leven, zal gelukkig voor altijd blijven."
3.3. Het Hof heeft ten aanzien van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een 85 jarige weerloze vrouw een vreselijke dood laten sterven. Zij is op gruwelijke wijze op klaarlichte dag door de verdachte, met wie zij op vriendschappelijke voet omging, in wie zij vertrouwen had en met wie zij net een kopje koffie had gedronken, doodgeslagen in haar eigen woning, waar zij zich bij uitstek veilig mocht voelen. De verdachte heeft haar meermalen, ook terwijl zij aan hem trachtte te ontkomen, op haar hoofd en in haar gezicht geslagen. De verdachte wist dat zij nog leefde op het moment dat hij de woning verliet, en moet zich gezien de toegebrachte slagen hebben gerealiseerd dat zij ernstig, mogelijk levensbedreigend, gewond was. Desondanks heeft de verdachte haar de noodzakelijke hulp onthouden en de deur achter zich dicht getrokken zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Evenmin heeft hij - al ware het maar anoniem - op andere wijze voor medische hulp gezorgd. Daardoor heeft het slachtoffer mogelijk nog uren moeten lijden in de wetenschap dat zij, alleen, lag dood te gaan. De verdachte heeft op schaamteloze wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen van het slachtoffer en haar leven welbewust uit zelfzucht opgeofferd. De verdachte handelde daarbij uitsluitend om in zijn gokschulden te kunnen voorzien. Het slachtoffer stond ondanks enig lichamelijk ongemak zeer actief in het leven. Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van dit hof door één van haar vrienden naar voren is gebracht blijkt overtuigend van de leegte die zij achterlaat, het verdriet en het onbegrip over haar gruwelijke dood dat zij voelen en de grote invloed die dit feit nog steeds op hun leven heeft. Hoewel de verdachte volhoudt in paniek te hebben gehandeld, is hij met de van het slachtoffer gestolen bankpas nog diezelfde middag in koelen bloede gaan pinnen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat het hem niet is gelukt de rekening van het slachtoffer te plunderen, is louter te danken aan het toevallige feit dat hij zich niet de juiste pincode had verschaft. De verdachte heeft zich niet als dader bij de politie gemeld. Toen hij als getuige werd benaderd op 27 december 2007 en op 2 januari 2008 als getuige werd gehoord, heeft hij onwetendheid en geschoktheid geveinsd. Hij heeft zijn ontmaskering afgewacht. Na zijn aanhouding heeft hij eerst ontkend iets met haar dood te maken te hebben gehad en pas op 12 januari 2008 een bekennende verklaring afgelegd. Dat maakt het moeilijk te geloven dat hetgeen de verdachte op 7 december het slachtoffer heeft aangedaan, hem werkelijk diep heeft geschokt en dat hij zijn handelen oprecht betreurt. Vele onschuldige anderen uit de kring van het slachtoffer en in het complex waar zij woonde zijn hierdoor betrokken geraakt bij een strafrechtelijk onderzoek waar zij ongetwijfeld liever buiten waren gebleven. Ook staat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit niet op zichzelf. Voorafgaand aan de gebeurtenissen op 7 december 2007 heeft de verdachte op 30 november 2007 twee ringen van het slachtoffer gestolen in de hoop met de opbrengst daarvan gokschulden te kunnen voldoen. De verdachte is na deze diefstal nog meermalen bij het slachtoffer in haar woning geweest. Die gelegenheden heeft hij niet aangegrepen om deze diefstal te bekennen en uit te leggen; hij heeft bewust ervoor gekozen zijn handelen te verzwijgen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 maart 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Door te handelen als hij heeft gedaan heeft de verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, maar vooral aan één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het een ieder toekomende recht op leven uit zelfzucht geschonden. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Voor gekwalificeerde doodslag, als bewezen onder 1 primair, heeft de wetgever bewust gekozen voor een hoger strafmaximum dan op doodslag is gesteld. Het strafmaximum voor een dergelijk strafbaar feit komt in duur overeen met dat van moord, te weten levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. Het hof vindt in hetgeen hierboven is uiteengezet reden tot oplegging van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur."
3.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 302, eerste lid, (oud) Sv:
"Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht."
- art. 336 (oud) Sv:
"1. Het slachtoffer of de nabestaande die op de terechtzitting een verklaring als bedoeld in artikel 302 wenst af te leggen, geeft daarvan schriftelijk kennis aan de officier van justitie.
2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:
a. de echtgenoot of geregistreerde partner of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze:
b. de bloedverwanten in de rechte lijn tot en met de eerste graad of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn daarvan, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad.
3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake."
3.5. Het Hof heeft [betrokkene 1] de gelegenheid gegeven ter terechtzitting in hoger beroep de hiervoor in 3.2.2 vermelde schriftelijke verklaring voor te lezen. Zij is niet als getuige beëdigd. Deze verklaring is vervolgens aan het Hof overgelegd.
[Betrokkene 1] behoort niet tot de in art. 336 (oud) Sv nader omschreven kring van spreekgerechtigden. Klaarblijkelijk heeft het Hof geoordeeld dat het hier niet ging om een beroep op het in die bepaling toegekende recht, maar dat de rechter ook buiten het toepassingsgebied van deze bepaling bevoegd is een ter terechtzitting aanwezige persoon die zich als door het tenlastegelegde getroffen beschouwt, gelegenheid te bieden een - in het dossier te voegen - schriftelijke verklaring voor te lezen.
3.6.1. Blijkens de wetsgeschiedenis (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 13), heeft de wetgever de voor- en nadelen van het spreekrecht van slachtoffers zorgvuldig onder ogen gezien en een mogelijkheid geschapen voor het afleggen van een verklaring door een beperkte categorie van nauw betrokkenen teneinde het perspectief van het slachtoffer in het strafproces aan de orde te kunnen laten komen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit bij hem heeft teweeggebracht, ook zonder dat van deze wordt gevergd dienaangaande als getuige - met de daaraan verbonden processuele gevolgen - te verklaren.
De wetgever heeft hierbij onder ogen gezien dat de rechter de ter terechtzitting afgelegde verklaring van degene aan wie het spreekrecht is toegekend (en die niet tevens als getuige heeft verklaard) niet voor het bewijs van het tenlastegelegde mag bezigen (vgl. HR 11 oktober 2011, LJN BR2359). De inhoud van die verklaring kan wel enige betekenis hebben bij de straftoemeting. Het is immers aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om bij de waardering van de feiten en omstandigheden welke hij voor de bepaling van de op te leggen straf van belang acht, te beoordelen in hoeverre hij het verantwoord en juist acht mede gewicht toe te kennen - en in welke mate - aan de bij het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden omstandigheden. Daarbij verdient opmerking dat de rechter het gewicht van de inhoud van de verklaring van het slachtoffer of diens nabestaande als bedoeld in art. 302 (oud) Sv en van de inhoud van de verklaring zal behoren te beperken tot een accentuering van het beeld dat reeds uit het (overigens) verhandelde ter terechtzitting is verkregen.
Deze wettelijke regeling strookt met het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (2001/220/JBZ), waarin de lidstaten wordt opgedragen in hun strafrecht een reële en passende rol in te ruimen voor het slachtoffer en waarborgen te bieden voor de mogelijkheid om tijdens de procedure te worden gehoord, zonder dat de bepalingen van het Kaderbesluit verplichten de slachtoffers een behandeling te garanderen die gelijkwaardig is aan die van de procespartijen.
3.6.2. Strikte toepassing van deze wettelijke regeling biedt het voordeel dat omtrent de bijzondere status van de spreekgerechtigde geen onzekerheid bestaat. Het verschaft de slachtoffers, het openbaar ministerie, de verdediging en de rechter duidelijkheid en voorkomt discussie of en aan de hand van welke maatstaven iemand spreekrecht moet worden verleend en wat de gevolgen daarvan zijn.
Een uitbreiding van de wettelijke categorie van spreekgerechtigden behoort tot de taak van de wetgever en gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten.
3.6.3. Het vorenstaande brengt mee dat de rechter het verzoek van een persoon die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoort ter terechtzitting een verklaring af te leggen, zal behoren af te wijzen, ook indien de betrokkene (abusievelijk) door het openbaar ministerie is opgeroepen tot het afleggen van een verklaring. Als motivering van die afwijzing volstaat dat die persoon niet tot de in de wet genoemde spreekgerechtigden behoort.
3.7. De vraag is wat het processuele gevolg is van het enkele feit dat, zoals hier, een ander dan de in de wet genoemde spreekgerechtigden niettemin de gelegenheid is geboden ter terechtzitting een verklaring af te leggen omtrent de directe gevolgen die het in art. 302, tweede lid, (oud) Sv bedoelde tenlastegelegde feit bij hem heeft teweeggebracht, zonder dat deze als getuige is beëdigd.
Aan de tekst, het doel of de strekking van de wettelijke regeling noch aan de geschiedenis van haar totstandkoming, kan worden ontleend dat vanwege dat enkele feit het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt. Evenmin zijn zodanig wezenlijke vormen of beginselen van strafprocessuele aard in het geding, dat voor een zware sanctie als de nietigheid van het gehele onderzoek ter terechtzitting plaats is. Daarbij moet worden bedacht dat de onderhavige gang van zaken slechts in niet wezenlijk opzicht verschilt van die waarin een schriftelijke verklaring, ook die van een ander dan de spreekgerechtigde, (door het openbaar ministerie) bij de processtukken is gevoegd en van de inhoud daarvan door de rechter ter terechtzitting mededeling wordt gedaan.
3.8.1. Het Hof heeft in de strafmotivering in het bijzonder in de volgende passage gerefereerd aan de door [betrokkene 1] voorgelezen verklaring:
"Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van dit hof door één van haar vrienden naar voren is gebracht blijkt overtuigend van de leegte die zij achterlaat, het verdriet en het onbegrip over haar gruwelijke dood dat zij voelen en de grote invloed die dit feit nog steeds op hun leven heeft."
3.8.2. Hoewel aan de inhoud van de voorgelezen verklaring bruikbaarheid voor de beantwoording van de in art. 350 Sv vermelde vragen moet worden ontzegd, heeft het Hof deze bij de motivering van de opgelegde straf betrokken. In aanmerking genomen dat het Hof aan de inhoud van deze verklaring slechts een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, dat niet verder gaat dan een accentuering van het beeld dat reeds uit het dossier was verkregen, terwijl de verdediging de gelegenheid heeft gehad tegen de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring in te brengen wat zij geraden achtte, komt aan het gebruik daarvan in de strafmotivering een zodanig ondergeschikte betekenis toe, dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden.
3.9. De beide klachten van het middel zijn dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing heeft genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
4.2. De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing in ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 20. Het middel klaagt hierover terecht.
5. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beoordeling van het vierde middel
6.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
6.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien jaren.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en zes maanden gevangenisstraf beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat alsnog wordt beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 maart 2012.