““Het oordeel van de rechtbank
Met de rechter-commissaris, klagers en het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het meldkamergesprek onder het medisch beroepsgeheim valt op grond waarvan klaagster het verschoningsrecht toekomt en de [klaagster 2] het afgeleid verschoningsrecht.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde, om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is het medisch beroepsgeheim niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van hetgeen aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, is niet in een algemene regel te vatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen.
Dat de dochters van het slachtoffer en meldster toestemming hebben gegeven voor het vrijgeven van het meldkamergesprek is ook geen omstandigheid die het verschoningsrecht doorbreekt. Ten eerste betreft het geen toestemming van degene wiens medische informatie in het meldkamergesprek is besproken, te weten het slachtoffer. Ten tweede, geldt ook bij toestemming van degene wiens medische informatie het betreft, onverkort de hiervoor vermelde toets.
De ernst van het gepleegde strafbare feit (een levensdelict dat over het algemeen in de maatschappij grote ophef veroorzaakt), media-aandacht en de omstandigheid dat het grootschalige onderzoek nog niet tot een verdachte heeft geleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die onvoldoende zwaar wegen om te kunnen spreken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken.
Uit de thans door de officier van justitie aan de rechtbank ter beschikking gestelde processen-verbaal van politie en de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen onmisbaar is voor het aan de dag brengen van de waarheid. Meldster heeft binnen enkele dagen na het aantreffen van het slachtoffer twee gedetailleerde verklaringen afgelegd over hoe zij het slachtoffer heeft aangetroffen en welke handelingen zij op aanwijzingen van de centralist verpleegkundige op het lichaam van het slachtoffer heeft verricht. De officier van justitie heeft benadrukt dat zij deze verklaringen betrouwbaar acht. Ook zijn er, zo stelt de officier van justitie, nog andere getuigen gehoord, waaronder de dochter van het slachtoffer die het slachtoffer heeft gevonden. Deze getuigenverklaringen zijn echter niet aan de rechtbank ter beschikking gesteld, zodat zij deze ook niet kan betrekken in haar afweging.
Bovendien is niet gebleken dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen niet ook op een andere, minder ingrijpende, wijze kan worden verkregen, zodat de rechtbank evenmin op die grond tot doorbreking van het beroepsgeheim komt.
In dat verband overweegt de rechtbank dat klaagster [klaagster 1] op haar beurt als getuige gehoord zou kunnen worden over het gevoerde meldkamergesprek, waarbij zij per vraag de afweging kan maken of zij zich al dan niet op haar verschoningrecht wil beroepen. Ook zou bijvoorbeeld aan klaagster [klaagster 1] toestemming gevraagd kunnen worden voor gedeeltelijke vrijgave van de geluidsopname, al dan niet via een schriftelijke uitwerking daarvan, waarbij die gedeelten van het gesprek die volgens klaagster niet onder haar beroepsgeheim vallen, of ten aanzien waarvan zij zich niet (langer) op het verschoningsrecht beroept, ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld. Er zijn dan ook op dit moment nog alternatieve mogelijkheden voor de officier van justitie om informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen, op minder ingrijpende wijze te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van het verschoningsrecht bij deze stand van zaken zwaarder weegt dan het belang van de waarheidsvinding op de gronden zoals aangevoerd door de officier van justitie.
De rechtbank honoreert daarom het beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht en zal het beklag van klagers gegrond verklaren, zodat de officier van justitie vooralsnog geen kennis mag nemen van het onderhavige meldkamergesprek.
De rechtbank acht het in het licht van het bovenstaande aangewezen dat de envelop met de gegevensdrager bij de rechter-commissaris blijft en zij zal het verzoek deze in handen te stellen van de [klaagster 2] dan ook afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag van klagers [klaagster 1] en de [klaagster 2] gegrond, zodat de officier van justitie vooralsnog geen kennis mag nemen van de “geluidsopname meldkamergesprek op 8 mei 2019 te 10.59:30 uur (na doorschakeling) met telefoonnummer [telefoonnummer]” van de [klaagster 2];
- wijst af het verzoek om teruggave van de envelop met de gegevensdrager aan de [klaagster 2].”