Conclusie
Nummer18/04634
eerste middelklaagt dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, aangezien de verdachte tijdig hoger beroep heeft ingesteld en door een gemachtigd raadsman tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak door het hof bezwaren tegen het vonnis naar voren zijn gebracht.
in het hoger beroeponder verwijzing naar art. 257e, eerste lid, Sv. Ingevolge dit artikel, in samenhang met art. 257f, vierde lid, Sv is de verdachte die afstand heeft gedaan van de bevoegdheid tot verzet door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen, niet ontvankelijk in het verzet tegen de strafbeschikking. Art. 257e, eerste lid, Sv heeft geen betrekking op de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Gelet op zijn overwegingen, heeft het hof kennelijk beoogd de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren
in het verzet tegen de strafbeschikking. De Hoge Raad zal het dictum van het hof verbeterd kunnen lezen, waarmee het belang aan het middel komt te ontvallen.
tweede middelklaagt over ’s hofs oordeel dat de verdachte, door aan de bij de strafbeschikking opgelegde betalingsverplichting te voldoen, vrijwillig afstand heeft gedaan van de mogelijkheid om tegen die strafbeschikking verzet in te stellen, althans over ‘s hofs (motivering van de) verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer. De bijsluiter bij de strafbeschikking maakte immers onvoldoende duidelijk dat de verdachte met een betaling vrijwillig afstand deed van die mogelijkheid. Nu de verdachte niet werd bijgestaan door een raadsman, kan niet worden geconcludeerd dat er in het licht van art. 6 EVRM voldoende waarborgen in acht zijn genomen, aldus de toelichting op het middel.
BETAAL NIET ALS U IN VERZET GAAT(…)
Niet eens met de strafbeschikking
Door verzet tegen de strafbeschikking wordt de tenuitvoerlegging (tijdelijk) stopgezet, tenzij de officier van justitie van mening is dat de verzetstermijn is verstreken.”;
“De verdediging is van oordeel dat hier sprake is van een situatie vergelijkbaar aan die waar de Hoge Raad op 19 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3220) over oordeelde, waarin is overwogen dat een gedaan verzet niet als ingetrokken kan worden beschouwd als de verdachte nadien de strafbeschikking voldoet, en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:1811), waarin de rechtbank overweegt dat indien op of omstreeks de dag van betaling van de strafbeschikking tevens verzet tegen de strafbeschikking is ingediend niet kan worden geoordeeld dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van de bevoegdheid tot het doen van verzet en toegang tot een onafhankelijke rechter, en meent dat cliënt in onderhavige zaak ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
NJ2018/295 m.nt. P.A.M. Mevis. In die zaak draaide het om de vraag of een eenmaal gedaan verzet was ingetrokken door nadien vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. In de onderhavige zaak gaat het daarentegen om de vraag of nog verzet kan worden ingesteld nadat aan de strafbeschikking is voldaan.