ECLI:NL:HR:2017:3220

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/05031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen strafbeschikking en ontvankelijkheid van verzet in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van verzet tegen een strafbeschikking. De verdachte had een strafbeschikking ontvangen voor een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nijmegen, waarbij een geldboete van € 140,- was opgelegd. Na het instellen van verzet heeft de Kantonrechter het verzet niet-ontvankelijk verklaard, wat door het Hof is bevestigd. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en zich gericht op de vraag of het verzet ontvankelijk was, gezien het feit dat de verdachte na het instellen van verzet alsnog aan de strafbeschikking had voldaan.

De Hoge Raad oordeelt dat volgens artikel 257e van het Wetboek van Strafvordering het verzet niet kan worden gedaan indien de verdachte vrijwillig aan de strafbeschikking heeft voldaan. De Hoge Raad stelt vast dat het doen van verzet niet vervalt door het voldoen aan de strafbeschikking, en dat de intrekking van verzet niet kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat het verzet niet-ontvankelijk was, en de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke communicatie naar de verdachte over de gevolgen van het voldoen aan een strafbeschikking en de rechten die de verdachte heeft met betrekking tot het instellen van verzet. De Hoge Raad bevestigt dat de wet geen bepaling kent die vereist dat een strafbeschikking in persoon moet worden betekend, en dat de ontvankelijkheid van verzet niet enkel afhankelijk is van het voldoen aan de strafbeschikking.

Uitspraak

19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/05031
KD/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2016, nummer 21/001012-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk is.
2.2.
Ten laste van de verdachte is een strafbeschikking uitgevaardigd houdende een betalingsverplichting van € 140,- ter zake van overtreding van art. 2.4.6., eerste lid onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nijmegen. Tegen die beschikking heeft de verdachte verzet gedaan. De Kantonrechter in de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft bij vonnis van 10 februari 2016 het verzet niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft dit vonnis bevestigd en daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat de kantonrechter het verzet ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
Daarbij heeft de raadsman allereerst aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat het verzet niet ontvankelijk was omdat sprake zou zijn geweest van het doen van afstand van verzet, door vrijwillig aan de beschikking te voldoen.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte noch de strafbeschikking, noch een aanmaning heeft ontvangen en dat het verzet gelijk is ingesteld toen op basis van een - door de raadsman opgevraagd - CJIB zaaksoverzicht bleek van die beschikking. In dat verband heeft de raadsman erop gewezen dat uit het dossier blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding op 13 september 2014 heeft opgegeven dat hij tot 27 oktober 2014 op het adres [a-straat 1] te Maasbommel zou verblijven en daarna op een ander door hem opgegeven adres. Een en ander blijkt onder meer uit pagina 2 van het mutatierapport dat is opgenomen in het dossier, aldus de raadsman. Nu verdachte de strafbeschikking noch enige aanmaning heeft ontvangen heeft hem ook niet de vereiste ondubbelzinnige mededeling bereikt dat het voldoen aan de beschikking betekent dat daarmee afstand wordt gedaan van verzet. Verdachte heeft daarnaast slechts aan de sanctie voldaan om verdere verhogingen van de boete tegen te gaan. Dit kan - in samenhang met het voorgaande - niet worden beschouwd als een 'vrijwillig voldoen' aan de sanctie, waarmee afstand is gedaan van het rechtsmiddel van verzet. Die voldoening kan ook niet gelden als een intrekking van het rechtsmiddel verzet. In de wet is daarover niets geregeld. De raadsman heeft gewezen op de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2004/05, 29849, nr 3, pag 43) waaruit blijkt dat bij een OM afdoening is vereist dat betrokkene de implicaties van het voldoen aan de sanctie overziet.
Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat verdachte zélf heeft besloten om aan de beschikking te voldoen en dat het niet zo is dat hij dat aan zijn cliënt heeft geadviseerd.
(...)
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 13 september 2014 tegen verdachte een proces-verbaal is opgemaakt wegens overtreding van artikel 2.4.6. lid 1b van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen. Het dossier bevat een aankondiging van een strafbeschikking gedateerd 13 september 2014, inhoudende - kort gezegd - een geldboete van € 140,00 terzake van 'verstoring van de openbare orde'. Op de aankondiging staat vermeld dat verdachte op 13 september 2014 om 13.51 uur werd aangehouden, vervolgens is voorgeleid en dat hij nog dezelfde dag om 15.15 uur in vrijheid is gesteld.
Verdachte heeft bij zijn aanhouding - blijkens een mutatierapport van 13 september 2014 - als adres opgegeven: '[a-straat 1] te Maasbommel'. Voorts maakt het mutatierapport melding van het feit dat van hem 'nog een adres bekend' was.
Het dossier bevat voorts:
- Een strafbeschikking (CJIB-nummer 1132 5420 0201 3849), gedateerd 3 november 2014, gericht aan verdachte, inhoudende een geldboete van € 140,- wegens overtreding van artikel 2.4.6. lid 1b van de APV Nijmegen, met daarop de volgende vermeldingen: 'Bent u het niet eens met de strafbeschikking, dan kunt u verzet instellen bij de officier van justitie. De officier van justitie moet uw verzet twee weken na kennisneming van de strafbeschikking hebben ontvangen'; en 'Betaal niet als u in verzet gaat.'
en daarnaast:
'Betaal op tijd, zo voorkomt u een verhoging'.
Uit het dossier blijkt niet wanneer verdachte de strafbeschikking heeft ontvangen.
- Een akte instellen verzet van 29 januari 2015 na ontvangst van een brief van de raadsman van verdachte, mr. J. Visscher.
- Een brief van het CVOM (Centrale Verwerking O.M.), waaruit blijkt dat het CVOM op 29 januari 2015 de akte instellen verzet heeft ontvangen.
- Een tweetal zaaksoverzichten van het CJIB van 26 februari 2015 en 22 november 2015, waaruit onder meer blijkt dat de zaak pp 16 december 2014 de status 'onherroepelijk' heeft gekregen en dat de zaak aan het OM wordt overgedragen onder vermelding van 'verzet'.
Uit de zaaksoverzichten blijkt dat het bedrag na twee verhogingen van € 15,- respectievelijk € 7,- bedraagt:
€ 162,-, en dat op 30 januari 2015 een bedrag van € 162,- is voldaan.
(...)
Het hof stelt vast dat op grond van het dossier niet duidelijk is of, en zo ja wanneer verdachte de strafbeschikking met CJIB-nummer 1132 5420 0201 3849, dan wel aanmaningen, heeft ontvangen.
Het hof stelt voorts vast dat uit het dossier blijkt dat de overschrijving naar een ander adres dan het door verdachte bij zijn aanhouding opgegeven adres ([a-straat 1] te Maasbommel) eerst heeft plaatsgevonden op 23 februari 2015 en dat de wet geen bepaling kent inhoudende dat een strafbeschikking in persoon moet worden betekend.
Tenslotte stelt het hof op grond van het dossier vast dat tegen de strafbeschikking van 3 november 2014 verzet is ingesteld op 29 januari 2015 en dat verdachte op 30 januari 2015 aan de strafbeschikking heeft voldaan.
Het hof is gelet op de inhoud van het dossier, mede in het licht van de wetsgeschiedenis van de Wet OM-afdoening, en gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzet.
Dat door de vrijwillige voldoening van de strafbeschikking een eenmaal ingesteld verzet niet zonder meer als intrekking wordt aangemerkt volgt uit het aanbrengen door het openbaar ministerie van het verzet bij de kantonrechter. Uit de voldoening van de strafbeschikking kan naar het oordeel van het hof terecht worden afgeleid dat verdachte zich bij die strafbeschikking had neergelegd. Daarbij komt ook betekenis toe aan het feit dat verdachte op het moment van voldoening bijstand had van een advocaat, immers door mr. J. Visscher was daags voor de datum van voldoening verzet ingesteld tegen de strafbeschikking.
De door de raadsman genoemde bijzondere omstandigheden doen aan het voorgaande niet af. In het bijzonder is het hof van oordeel dat het standpunt van de raadsman dat het door verdachte vrijwillig voldoen aan de strafbeschikking niet kan gelden als een afstand van de bevoegdheid daartoe, geen steun vindt in de wet of de wetsgeschiedenis van de Wet OM-afdoening.
De andere door de advocaat-generaal gestelde grond voor niet-ontvankelijkheid van het verzet behoeft in het licht van het bovenstaande geen verdere bespreking.
Gelet op het voorgaande zal het hof het vonnis van de eerste rechter bevestigen."
2.3.
Art. 257e Sv luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
"1. Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. (...) Verzet kan niet worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Verzet kan voorts niet worden gedaan indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, schriftelijk afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe.
(...)
3. Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. (...) De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief.
(...)
8. Uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het verzet ter terechtzitting kan degene die het heeft gedaan, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Intrekking geschiedt met overeenkomstige toepassing van het tweede tot en met zevende lid."
2.4.
In art. 257e, eerste lid, Sv wordt het doen van het verzet geregeld. Daarin is onder meer bepaald dat het verzet niet kan worden gedaan indien vrijwillig aan de strafbeschikking is voldaan dan wel na schriftelijke afstand van de bevoegdheid tot het doen van verzet. Intrekking van een gedaan verzet wordt mogelijk gemaakt in het achtste lid; daarbij is niet bepaald dat intrekking kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Zulks komt ook overeen met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in art. 453 e.v. Sv.
2.5.
Het andersluidende oordeel van het Hof is dus onjuist. Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2017.