Conclusie
Nummer 18/04481
middelbehelst de klacht dat de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging en de bewezenverklaring onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed zijn. Alvorens ik dit middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en enkele overwegingen in het bestreden arrest weer.
aangeefster [betrokkene 1]:
(het hof begrijpt: vermissingsverklaring) ondertekend.
mededeling van de verbalisant:
Land: Nederland
Registratienummer: [002]
Houder: [naam], geboren [geboortedatum] 1967
Datum vermissing: 24 november 2014
[naam]
Geboren op [geboortedatum]-1967 te [geboorteplaats]
Datum aanvraag: 24-11-2014
[naam] [geboortedatum]-67
de verdachte:
Voornamen: [naam]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1967
Nationaliteit: Nederlandse
Soort document: Paspoort
Nummer vermist document: [002]
Ik heb het document de laatste keer gebruikt op of rond 1 juni 2014.
Heeft u een vermoeden wie het document nu in bezit heeft? Nee.
mededeling van de verbalisant:
AanleidingEen medewerkster van de gemeente Landsmeer, [betrokkene 1], verklaarde op 31 maart 2015: “Wij hebben twee paspoorten retour ontvangen van de IND, via de Duitse politie. Deze paspoorten zijn ingenomen door de Duitse politie van een moeder en haar dochters die zowel een Nederlands als Iraans paspoort in bezit hadden. Het viel de Duitse politie op dat de paspoorten (het hof begrijpt: het Nederlandse en het Iraanse paspoort) van de vrouw (het hof begrijpt: de moeder) grote gelijkenis vertoonden met elkaar. Ook viel het hen op dat er twee verschillende namen in de beide paspoorten stonden.”
Uit de ontvangen vertaling van het Duitstalige proces-verbaal blijkt het volgende. Op 29 juli 2014 zijn op een vlucht naar Iran een moeder en haar twee dochters ingecheckt. Zij identificeerden zich bij de incheckbalie met zowel een Nederlands als een Iraans paspoort. Het ging om [verdachte] (Nederlandse identiteit: [naam]) en haar dochters.
Het viel de Duitse grensbewaking op dat de foto’s uit de Nederlandse en Iraanse paspoorten overeen kwamen, maar de namen niet. De drie personen zijn aangesproken en er is getracht contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten, maar er kon kennelijk niet duidelijk worden gemaakt wat er aan de hand was. Hierop is hen toestemming verleend toch naar Iran te vertrekken. Vervolgens zijn de moeder en één dochter op 29 augustus 2014 met een vlucht uit Iran teruggekomen naar Duitsland. De andere dochter was al eerder teruggekeerd. [verdachte] en haar dochter zijn op het vliegveld aangehouden en ondervraagd. [verdachte] verklaarde dat zij in 2001 bewust een valse naam heeft opgegeven bij haar asielverzoek in Nederland. Hierop heeft de Duitse politie haar Nederlandse paspoort in beslaggenomen.
Ik, verbalisant, heb vervolgens de paspoortnummers opgezocht via de mij ter beschikking staande politiesystemen. Ik constateerde dat het Nederlandse paspoort op naam van [naam] als vermist gesignaleerd stond in het register, als gevolg van de aangifte van vermissing.
Uit het vertaalde Duitse politierapport is mij gebleken dat de moeder is genaamd [naam] geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats]. Uit de beschikbare informatie kan worden vastgesteld dat de werkelijke identiteit van de familie is komen vast te staan aan de hand van de echte, eigen en gekwalificeerde documenten, namelijk de door de Iraanse autoriteiten afgegeven Iraanse paspoorten. In het Iraanse paspoort blijkt de vrouw echter als volgt genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats].
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 juli 2016. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Standpunt advocaat-generaalDe advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gevorderd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte op grond van valse gegevens, bestaande uit het doen van een valse aangifte en het opgeven van een valse identiteit, een Nederlandse identiteitskaart heeft doen verstrekken.
‘show good cause for their illegal entry or presence’. Tegen die achtergrond zou uit het wettelijk systeem moeten worden afgeleid dat in zaken als de onderhavige een verdachte die heeft voldaan aan de in art. 31 Vluchtelingenverdrag gestelde eisen en aan wie vervolgens door Nederland een identiteitsbewijs en een verblijfsvergunning is verstrekt ondanks een mogelijk eerder gedane verstrekking van onjuiste identiteitsgegevens, niet strafbaar handelt indien hij of zij bij het wederom aanvragen van een identiteitsbewijs de gegevens opgeeft zoals deze blijken uit de eerdere verlening van de status als vluchteling en/of het eerder door Nederland verstrekte identiteitsbewijs. Het gevoerde verweer zou om die reden ten onrechte zijn verworpen, althans zou de bewezenverklaring onvoldoende met redenen zijn omkleed.
NJ2013/331 m.nt. Borgers het volgende overwogen:
coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence’. De grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging vindt blijkens de verwijzing naar het ‘
Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees’ mede grond in de ‘
particularly vulnerable situation’ waarin de betrokkene zich bevindt, in ‘
an alien environment’ waarin hij of zij ‘
serious difficulties’, ook van psychologische aard, kan ondervinden bij het voorleggen van zijn zaak aan de autoriteiten. Dat is niet de situatie waarin de verdachte zich bevond toen zij op 24 november 2014 de aanvraag Identiteitskaart indiende. Uit de bewijsmiddelen volgt, als gezegd, dat de verdachte heeft verklaard ‘dat zij in 2001 bewust een valse naam heeft opgegeven bij haar asielverzoek in Nederland’ (bewijsmiddel 5). Daarmee is gegeven dat de situatie waar art. 31 Vluchtelingenverdrag op ziet, ten tijde van het tenlastegelegde feit niet (meer) aan de orde was. Dat wordt in het middel ook niet bestreden.