De raadsman deelt desgevraagd mede:
Ik wil de tijdigheid van het instellen van het hoger beroep graag meenemen in de reden van het appel. Cliënt was in eerste aanleg gedagvaard voor de zitting van 7 april 2017. Daarop is schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling, omdat cliënt verhinderd was. De oproeping voor de nieuwe zitting is vervolgens door het openbaar ministerie ingetrokken en er is kennelijk een nieuwe oproeping uitgegaan voor de zitting van 27 maart 2018. Die oproeping heeft cliënt echter nooit ontvangen.
Hoewel door de officier van justitie op 27 maart 2018 een geldboete is geëist, is cliënt door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf. Hij wist daar niets van af. Vervolgens is de politie met cliënt in contact gekomen en is aan cliënt iets in een voor hem vreemde taal overhandigd. Cliënt kon zijn advocaat niet bereiken en is uiteindelijk bij mij terecht gekomen. Ik heb toen geprobeerd om na te gaan wat er precies speelde en ik trof uiteindelijk het beroepen vonnis aan. Ik heb toen namens cliënt vanaf dit moment van kennisneming van het vonnis binnen de termijn van 14 dagen hoger beroep ingesteld en contact opgenomen met het openbaar ministerie met de vraag om de signalering in te trekken. Dat bleek niet te kunnen, omdat de zaak al onherroepelijk zou zijn. Ik heb uitgelegd dat cliënt nooit in zijn eigen taal uitgelegd heeft gekregen binnen welke termijn hij hoger beroep kon instellen, zodat hij daar volgens mij niet op vastgepind kan worden. Het openbaar ministerie gaf mij daarin gelijk en heeft de signalering ingetrokken. Op grond van diezelfde omstandigheid stel ik dat het hoger beroep wel tijdig is ingediend, immers gewoon binnen twee weken nadat cliënt daarvan op de hoogte is geraakt.
De oudste raadsheer deelt mede:
Klopt het dat de dagvaarding voor de terechtzitting van 7 april 2017 in persoon aan verdachte is uitgereikt, met daarbij een vertaling van de dagvaarding en de bijbehorende bijlage?
De raadsman deelt mede:
Ja, dat klopt.
De oudste raadsheer deelt mede:
Ik neem aan dat de vertaalde tekst overeenkomt met hetgeen in de bijlage bij de Nederlandse dagvaarding staat vermeld. Daarin staat ook uitgelegd binnen welke termijn hoger beroep ingesteld kan worden. Op die aan verdachte in persoon uitgereikte dagvaarding stond ook het parketnummer van.de zaak vermeld.
De voorzitter deelt mede:
De inleidende dagvaarding voor de zitting van 7 april 2017 is aan verdachte in persoon uitgereikt, met daarbij een vertaling van zowel de dagvaarding als de bijsluiter. Daaruit volgt dat de informatie omtrent de termijn voor het instellen van hoger beroep ook voor verdachte is vertaald.
Uiteindelijk heeft de politierechter op 27 maart 2018 vonnis gewezen, in afwezigheid van verdachte. Op 8 juli 2018 is de mededeling van de uitspraak aan verdachte in persoon uitgereikt. Dat gebeurde in een voor verdachte onbegrijpelijk taal, stelt de raadsman. De vraag die dan voorligt is of vanaf dat moment de appeltermijn van 14 dagen al dan niet is gaan lopen. In het eerste geval zou het hoger beroep tardief zijn ingesteld, als dat niet zo zou zijn, dan is het appel wellicht wel tijdig ingesteld.
De raadsman deelt mede:
Dat is inderdaad mijn punt.
De oudste raadsheer deelt mede:
Ik constateer dat op de akte van uitreiking d.d. 8 juli 2018 hetzelfde parketnummer staat vermeld als op de in persoon aan verdachte uitgereikte inleidende dagvaarding.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik had mij ook op dit punt voorbereid. De mededeling van de uitspraak in de Nederlandse taal is op 8 juli 2018 aan verdachte in persoon betekend in Duitsland. Het is duidelijk waarop die veroordeling ziet, aangezien het desbetreffende parketnummer erbij vermeld staat. Ook verdachte moet dat parketnummer herkend hebben. Nu verdachte niet binnen 14 dagen na 8 juli 2018 hoger beroep heeft ingesteld, heeft die veroordeling op 24 juli 2018 de status ‘onherroepelijk’ gekregen.
Hoewel de mededeling van de uitspraak inderdaad niet lijkt te zijn vertaald, is de inleidende dagvaarding voor de zitting van 7 april 2017 op 12 december 2016 in persoon aan verdachte betekend, inclusief een vertaling en met vermelding van het parketnummer van de zaak. Het is derhalve duidelijk waar het om gaat.
De zaak is op 7 april 2017 aangehouden op verzoek van verdachte. Hij was op de hoogte van de aanvang van de zaak. De mededeling van de uitspraak is weliswaar aan verdachte uitgereikt in een taal die hij niet spreekt, maar gelet op de in persoon uitgereikte inleidende dagvaarding, met vertaling daarvan, en gelet op de omstandigheid dat op de mededeling uitspraak hetzelfde parketnummer staat vermeld, meen ik dat verdachte op de hoogte was van het vonnis op 8 juli 2018 en van de mogelijkheden om daartegen in hoger beroep te gaan. De termijn is dus vanaf dat moment gaan lopen.
Ik vorder derhalve dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
De raadsman deelt mede:
De verdediging stelt zich op een ander standpunt. De inleidende dagvaarding is weliswaar vertaald in een voor cliënt begrijpelijke taal, maar dat was al in december 2016. Normaal stapt iemand daarmee dan naar zijn advocaat, maar we weten niet of cliënt die stukken nog wel in zijn bezit had in 2018. Dat is immers een behoorlijke tijd later. Cliënt is ook gewoon naar Nederland gekomen om zaken te doen, terwijl het vonnis al was gewezen. Dan wijst alles erop dat hij daarvan niet op de hoogte was. Het is bovendien heel cru als het openbaar ministerie oplegging van een geldboete eist en de politierechter vervolgens een gevangenisstraf oplegt, terwijl dat ook niet eens uit de oriëntatiepunten volgt. De verdediging verzoekt het hof derhalve om cliënt wel ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De voorzitter deelt mede:
In het dossier bevindt zich ook een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2018. Op dat moment stond daar slechts één strafzaak op vermeld (en ook thans nog) en dat is de onderhavige zaak. Het is dus niet zo dat verdachte op het moment dat de mededeling van het vonnis hem werd uitgereikt, meer strafzaken had lopen.
De raadsman deelt mede:
Datzelfde geldt voor het buitenland.
De oudste raadsheer vraagt of verdachte, nadat de zitting op 7 april 2017 was aangehouden,
nog heeft geïnformeerd naar de nieuwe zittingsdatum.
De verdachte verklaart daarop:
Nee, ik heb gewacht totdat ik een brief zou krijgen.
Hierop onderbreekt het hof het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek, wordt aan verdachte het recht gelaten het laatst te spreken.
Verdachte verklaart:
Het was voor mij de eerste keer dat ik zo’n oproeping kreeg. Ik wist niet welke stappen ik moest ondernemen.”