“
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte zich verdedigd tegen een aanval van [slachtoffer] en kon hij niet anders dan [slachtoffer] een paar keer met een mes te steken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor aanvaarding van een beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof zal eerst de feiten en omstandigheden moeten vaststellen die als uitgangspunt zullen worden genomen bij de beoordeling van het beroep op noodweer. Anders dan de rechtbank heeft gedaan, zal het hof hierbij niet uit gaan van de door verdachte afgelegde verklaringen. Naar het oordeel van het hof wordt zijn lezing van de gebeurtenissen onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof zal de relevante feiten en omstandigheden vaststellen op basis van - met name - de door aangever [slachtoffer] afgelegde verklaringen en op grond van de verklaringen die de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de politie hebben afgelegd. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben kort na het gebeurde gedetailleerd verklaard en deze verklaringen ondersteunen de aangifte op belangrijke onderdelen.
Uit de hiervoor genoemde verklaringen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 juli 2017 zat aangever [slachtoffer] samen met [betrokkene 1] en anderen in de achtertuin van de woning van [betrokkene 1], de ex-vriendin van verdachte. Ook verdachte was in de tuin. Op een gegeven moment zag [betrokkene 1] dat verdachte achterin de tuin flessen kapot gooide. Zij liep naar verdachte toe en sprak hem daarop aan, hij moest weg. Verdachte duwde [betrokkene 1], waardoor zij ten val kwam. [betrokkene 1] vertelde dat het duwen door verdachte met heel veel kracht ging. [slachtoffer] liep naar hen toe en hielp [betrokkene 1] overeind. Hij vroeg aan verdachte: ‘Waarom sla je een vrouw?’ Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat [betrokkene 1] in zijn ogen niet een duw, maar een klap in haar gezicht had gekregen van verdachte. Op het moment dat [slachtoffer] bij [betrokkene 1] ging staan, pakte verdachte een mes, dat op die plek zoals verdachte wist in de grond zat. Het mes wordt in het dossier omschreven als een vleesmes met een totale lengte van 28,5 cm en een lemmet van 15 cm. Getuige [betrokkene 2] zag ook dat verdachte een mes pakte en zei tegen [slachtoffer] dat hij een (in die tuin aanwezige) stoel of koffer moest pakken om zich te beschermen. Hierop heeft [slachtoffer] een plastic tuinstoel gepakt en heeft hij geprobeerd om verdachte met deze stoel de tuin uit te werken en het mes uit diens handen te slaan. [betrokkene 2] beschrijft dat [slachtoffer] deze stoel als scherm probeerde te gebruiken. Terwijl [slachtoffer] verdachte uit de tuin probeerde te werken, maakte verdachte de hele tijd stekende bewegingen met het mes in zijn richting. In de tuin is [slachtoffer] daarbij één keer door dit mes in zijn bovenbuik geraakt. Eenmaal buiten de tuin zijn [slachtoffer] en verdachte op enig moment samen op de grond beland. [slachtoffer] greep verdachte vast en probeerde het mes van hem af te pakken. Verdachte bleef ondertussen zwaaiende bewegingen maken met het mes. Daarbij is [slachtoffer] door verdachte in zijn bovenrug gestoken. Uiteindelijk lukte het [slachtoffer] om het mes van verdachte af te pakken. Toen bleek dat verdachte [slachtoffer] ook op enig moment in zijn linker bovenarm had geraakt.
Het hof leidt uit deze feitelijke gang van zaken af dat verdachte eerst de confrontatie heeft gezocht met zijn ex-vriendin [betrokkene 1]. Verdachte duwde haar omver waardoor zij op de grond viel. In reactie op dit geweld door verdachte kwam aangever [slachtoffer] tussenbeide omdat hij - zo begrijpt het hof - [betrokkene 1] wilde beschermen. Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte eerst het mes pakte en dat [slachtoffer] daarna pas, op advies van de getuige [betrokkene 2], de plastic tuinstoel heeft gepakt om zichzelf te beschermen. Uit de omstandigheid dat [betrokkene 2] meende dat een stoel of een koffer nodig was ter bescherming tegen verdachte die een mes vasthield, leidt het hof af dat omstanders kennelijk ook meenden dat sprake was van een bedreigende situatie, waarbij de dreiging uitging van verdachte.
Gelet op al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was of is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte is degene die de confrontatie is aangegaan. [slachtoffer] heeft in eerste instantie gereageerd op het door verdachte tegen [betrokkene 1] uitgeoefende geweld en vervolgens heeft hij tegen verdachte opgetreden toen hij zag dat deze een vleesmes had gepakt. Het hof gaat er op grond van de verschillende verklaringen van uit dat verdachte en [slachtoffer], vanaf het moment dat [slachtoffer] verdachte met de plastic tuinstoel de tuin uit probeerde te werken, in een voortdurend gevecht terecht zijn gekomen, dat geen onderbrekingen heeft gekend. Dit gevecht is ontstaan doordat verdachte eerst [betrokkene 1] omver duwde en vervolgens een mes pakte, waarmee hij stekende bewegingen bleef maken toen hij uit de tuin werd gedreven door [slachtoffer]. Het hof is daarom van oordeel dat ook buiten de tuin van [betrokkene 1], toen verdachte samen met [slachtoffer] op de grond belandde en [slachtoffer] hem vastgreep, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het handelen van [slachtoffer] was op dat moment nog steeds een proportionele reactie op het door verdachte uitgeoefende geweld dan wel de dreiging daarvoor.
Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.”