Voetnoten
1.Inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.
2.Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
3.Rechtbank Den Haag.
4.Rechtbank Den Haag 30 juli 2019, nr. SGR 18/7273.
5.Op grond van art. 28, lid 3 AWR.
6.De staatssecretaris van Financiën.
7.Vennootschap onder firma.
8.Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.
9.Uit de stukken van het geding blijkt dat het ‘doorschuiven’ van een gedeelte van de KIA is gebaseerd op art. 3.44, lid 1 Wet IB 2001, omdat ten aanzien van een van de investeringen in 2016 nog geen betalingen zijn gedaan en het betreffende bedrijfsmiddel ook nog niet in gebruik is genomen. Toepassing van art. 3.44, lid 1 Wet IB 2001 is tussen partijen niet in geschil, maar de uitwerking in het onderhavige geval wel.
10.R.o. 8 van de uitspraak van de Rechtbank.
12.Tegen deze uitspraak van het hof Den Haag is cassatie ingesteld (nr. 19/02419). In die zaak heb ik 9 januari jl. conclusie genomen.
13.R.o. 9 van de uitspraak van de Rechtbank.
14.R.o. 10 van de uitspraak van de Rechtbank.
15.Voor het onderscheid tussen de objectieve onderneming van het samenwerkingsverband en de subjectieve onderneming van de individuele participanten aan het samenwerkingsverband verwijs ik naar J.E.A.M. van Dijck, “Wie geniet het inkomen?”,
16.Art. 3.4 Wet IB 2001: “In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.”
17.Art. 18 Wetboek van Koophandel: “In vennootschappen onder eene firma is elk der vennooten, wegens de verbindtenissen der vennootschap, hoofdelijk verbonden.”
18.Zie voetnoot 15.
19.Art. 3.2 Wet IB 2001: “Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2) verminderd met de ondernemersaftrek (paragraaf 3.2.4) en de MKB-winstvrijstelling (paragraaf 3.2.5).”
20.De weergegeven bedragen gelden voor het onderhavige jaar 2016.
21.Zie onderdeel 2.3 van deze conclusie.
22.Doorschuifregel, zie voetnoot 9 van deze conclusie.
23.Zie onderdeel 2.2 van deze conclusie.
25.Zie onderdeel 3.8.1 (stap 1).
26.R.o. 9 van de uitspraak van de Rechtbank.
28.R.o. 9 van de uitspraak van de Rechtbank.
29.Daarnaast worden de bedragen in de tabel in art. 3.41, lid 2 Wet IB 2001 jaarlijks gecorrigeerd voor inflatie ingevolge art. 10.1 Wet IB 2001, maar dit niet relevant voor het onderhavige geschil.
30.
31.R.o. 9 van de uitspraak van de Rechtbank.
33.
34.Art. I, aanhef en onderdeel H Wet van 23 december 2009 tot wijziging van enkele belastingwettenen enige andere wetten (Belastingplan 2010),
35.Merk op dat de Staatssecretaris altijd van mening is geweest dat het een vraag was hoe de verdeling van de investeringsaftrekken (waaronder de KIA) over de deelnemende belastingplichtigen aan een samenwerkingsverband diende plaats te vinden. Althans, hij heeft reeds vóór 2010 beleid uitgevaardigd waarin verschillende verdeelsleutels worden goedgekeurd en waarin staat geschreven: “Indien sprake is van een samenwerkingsverband, is de vraag welke verdeelsleutel bij de bepaling van de hoogte van de investeringsaftrek per firmant als uitgangspunt dient te worden genomen. Een reguliere wetstoepassing leidt ertoe dat door elke deelnemer is geïnvesteerd naar rato van zijn gerechtigdheid tot de (over)winst.” Besluit van de Staatssecretaris van 15 september 2009, nr. Nr. CPP2009/1116M,
36.Zie ook mijn conclusie van 18 juli 2018, nr. 18/00135, ECLI:NL:PHR:2018:833, onderdeel 5.9: “Sinds 1 januari 2010 behelst de derde schijf van artikel 3.41, lid 2, Wet IB 2001 een vast bedrag (in 2013: € 15.470) voor investeringen van meer dan € 55.248 maar niet meer dan € 102.311. Voor 2010 was dit een vast percentage van de investering. Bij deze wijziging heeft de wetgever – in de wet of in de toelichting op de wet – geen (nieuwe) rekenregel gegeven voor een eventuele verdeling van de KIA over de leden van het samenwerkingsverband voor situaties waarin zowel door een samenwerkingsverband wordt geïnvesteerd als separaat door een lid van het samenwerkingsverband (buitenvennootschappelijke investering).” 38.
40.Zie onderdelen 3.15 en 3.16.
41.R.o. 8 van de uitspraak van de Rechtbank.
43.HR 24 mei 2019, nr. 18/00135, ECLI:NL:HR:2019:785, BNB 2019/121, NTFR 2019/1431, NLF 2019/1349, r.o. 2.3.4. 45.De lezing van het arrest die belanghebbende voorstaat is ook gesignaleerd door M.T.E. Robben in zijn noot bij het arrest,
46.Rechtbank Gelderland onderschrijft de lezing van belanghebbende in haar uitspraak van 3 december 2019, nr. AWB 19/1015, ECLI:NL:RBGEL:2019:5593, r.o. 14. Deze uitspraak is van commentaar voorzien in 47.Voor een alternatieve lezing van het arrest en de wettekst voor gevallen als het onderhavige verwijs ik naar de column van Van Kempen in