5.3.Personenauto’s die voorzien zijn van een vals voertuigidentificatienummer plegen geheel of gedeeltelijk van enig misdrijf afkomstig te zijn, zoals bijvoorbeeld het in artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf. Op die grond kan worden gezegd dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke voertuigen, in samenhang met het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan, afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van dergelijke misdrijven. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen personenauto, die aan de verdachte toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer en daarvoor vatbaar is aangezien er een strafbaar feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. De in beslag genomen personenauto zal worden onttrokken aan het verkeer.
De auto is voor onderzoek aangeboden aan het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV). Bij dat onderzoek is een niet door de fabrikant aangebracht nummer aangetroffen. Bij het LIV heeft men een laklaag verwijderd, schuursporen aangetroffen en met een etsbehandeling het door de fabrikant aangebrachte en bij de auto behorende voertuigidentificatienummer vastgesteld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen van het LIV en acht een nader onderzoek door een deskundige dan ook niet noodzakelijk.
Dat het een auto uit het buitenland betreft verandert niets aan deze bevindingen, voertuigidentificatienummers zijn immers niet landgebonden.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke gedane verzoek tot het benoemen van een deskundige dan ook af.”
7. Op grond van art. 36b, eerste lid aanhef en onder 3°, Sr kan de maatregel van onttrekking aan het verkeer worden opgelegd “bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.”
8. Anders dan het middel wil, heeft de rechtbank dus wel degelijk een wettelijke rechtsgrond voor het opleggen van de onderhavige maatregel. Voorts heeft de rechtbank blijkens haar, hierboven weergegeven, overwegingen niet onbegrijpelijk geoordeeld dat sprake is van een strafbaar feit als bedoeld in art. 36b, eerste lid aanhef en onder 3°, Sr. Ik volsta hier met de opmerking dat de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel onder meer heeft gewezen op de uitkomsten van het onderzoek van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit en daarbij heeft overwogen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van het LIV. Omdat zij geen reden heeft om aan de juistheid van die bevindingen te twijfelen, is het voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging tot het ter rapportering benoemen van een deskundige afgewezen. Ook deze afwijzing is niet onbegrijpelijk, waarbij ik mede in aanmerking neem dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 5 juli 2017 door de verdediging enkel is aangevoerd dat het om een auto uit het buitenland gaat, dat geen sprake is van omkatten en dat de auto legaal is gekocht. De klacht dat “de rechtbank niet een dusdanig zware maatregel [mocht] opleggen zonder een nader onderzoek door een deskundige als door de verdediging verzocht, waardoor de afwijzing van het verzoek tot de benoeming van een onafhankelijk onderzoeker, niet voldoet aan de daaraan te stellen (motiverings)eisen”, vindt geen steun in het recht.
9. Het middel faalt in alle onderdelen en leent zich voor afdoening met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden