ECLI:NL:PHR:2019:905
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in verband met te late indiening
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat te laat is ingesteld door de verdachte, die in 2003 bij verstek is veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte is op 6 juni 2003 door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest. Het cassatieberoep is pas op 15 mei 2018 ingesteld, terwijl de verdachte al sinds 2004 op de hoogte was van het arrest. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, E.J. Hofstee, concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat dit niet tijdig is ingediend. De conclusie is gebaseerd op de wettelijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, die vereisen dat een cassatieberoep binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld. De verdachte had kennis van het arrest en had de mogelijkheid om tijdig beroep in cassatie aan te tekenen, maar heeft dit nagelaten. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep, wat betekent dat de Hoge Raad niet verder zal ingaan op de inhoud van de zaak.