ECLI:NL:PHR:2019:659

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/00388
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep wegens overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De verdachte was eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, die een middel van cassatie heeft voorgesteld.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie opgemerkt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen omschreven overtreding. Dit feit is volgens de Wet op de economische delicten een overtreding, waarvoor het hof de eerder genoemde straf heeft opgelegd.

Volgens artikel 427, lid 2 onder b, van het Wetboek van Strafvordering staat er geen beroep in cassatie open tegen de bestreden uitspraak, wat betekent dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde beroep. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep.

Conclusie

Nr. 18/00388 E
Zitting: 23 april 2019
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 22 december 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen”, veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair
5 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in art. 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen omschreven feit, welk feit, zoals blijkt uit art. 1a, onder 1o, jo. art. 2, lid 1, van de Wet op de economische delicten, een overtreding is. Het hof heeft ter zake van dat feit een geldboete opgelegd van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. Ingevolge art. 427, lid 2 onder b, Sv staat tegen de bestreden uitspraak beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen. [1]
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, rov. 1.7.