ECLI:NL:HR:2019:985

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/00388
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 22 december 2017. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, wegens een overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat ingevolge artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen het bestreden arrest geen beroep in cassatie openstaat. Dit betekent dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep.

De zaak werd behandeld door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing bevestigd dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde beroep, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof in deze specifieke zaak.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de beperkingen die de wet stelt aan de mogelijkheden voor een verdachte om in cassatie te gaan. Dit arrest is een belangrijke reminder voor advocaten en verdachten over de noodzaak om goed op de hoogte te zijn van de juridische mogelijkheden en beperkingen in strafzaken.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/00388 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 22 december 2017, nummer 22/002567-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op 16 [geboortedatum] 1946.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding (art. 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in verbinding met art. 1a, onder 1o, jo. art. 2, lid 1, van de Wet op de economische delicten). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen het bestreden arrest beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.