Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, acht het hof de verklaring van [getuige 1] op het onderdeel dat zij de werkgeversverklaring blind, dat wil zeggen zonder van de inhoud kennis te hebben genomen, heeft ondertekend vanwege de vertrouwensrelatie met [verdachte] , ongeloofwaardig. [getuige 1] was directeur van [B] en uit de verklaring die boekhouder [betrokkene 2] over [getuige 1] heeft afgelegd volgt dat zij niet als naïef te kenschetsen is, welke indruk zij overigens tegenover de gedelegeerd raadsheer-commissaris ook allerminst heeft gewekt. Zij komt juist over als een zelfbewuste zakenvrouw. Van een directeur van een niet al te groot bedrijf mag bovendien worden verwacht dat de inhoud van hetgeen ter tekening wordt voorgelegd, in het bijzonder als het gaat om een één pagina tellende werkgeversverklaring, op juistheid wordt gecontroleerd, in ieder geval ten aanzien van de vraag of de betrokken "werknemer" daadwerkelijk werknemer is. Het kan niet anders dan dat [getuige 1] wist dat de werkgeversverklaring (telkens) onjuist was. Onder deze omstandigheden is bij het vervalsen van voornoemde documenten sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [getuige 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat werkgeversverklaringen tot doel hebben om tegenover derden het bestaan van een arbeidsrelatie en de hoogte van het inkomen te bewijzen. Gelet daarop kan het niet anders zijn dan dat het oogmerk van verdachte en medeverdachte [getuige 1] hier ten tijde van het vervalsen op gericht is geweest.”
5.1. In cassatie geldt als gulden regel dat de feitenrechter vrij is om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. De rechter hoeft zijn keuzes hierover in principe niet in de uitspraak te verantwoorden.Uit het gebruik van een verklaring als bewijsmiddel kan worden afgeleid dat de rechter die verklaring betrouwbaar heeft geacht.Een uitzondering doet zich voor in het geval dat sprake is van een zogeheten uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin Sv. Indien sprake is van een dergelijk standpunt en de rechter in weerwil van de verdediging bijvoorbeeld een verklaring wel betrouwbaar acht en tot het bewijs gebruikt, zal hij deze keuze moeten toelichten.
5.2. Het hof heeft delen van de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] tot het bewijs gebezigd en (daarmee) betrouwbaar geacht. Hieraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd:
a) De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] versterken en ondersteunen elkaar op het essentiële punt dat de verdachte ten behoeve van hypotheekaanvragen documenten vervalst.
b) De verklaringen van [getuige 1] dat de verdachte de werkgeversverklaringen heeft ingevuld en dat deze door [getuige 1] zijn ondertekend, vinden steun in de verklaringen van [getuige 2] . Deze getuige heeft verklaard dat de verdachte vaker ten behoeve van hypotheekaanvragen documenten voor personen opstelde, loonstroken of jaarcijfers maakte en daarbij onder meer gebruikmaakte van de pasjes die hij van de betreffende aanvragers ter beschikking had. De verdachte heeft aan [getuige 2] verteld dat dat hij weleens salaris- of loonstroken maakte. Daarnaast heeft deze getuige gezien dat de verdachte thuis handtekeningen namaakte.
c) De verklaring van [getuige 2] vindt steun in overig bewijsmateriaal, te weten dat bankpasjes en -afschriften op onder meer naam van [betrokkene 3] zijn aangetroffen bij de verdachte.
d) [getuige 2] is op eigen initiatief naar de politie gegaan, zodat enige druk op of sturing van deze getuige niet aannemelijk is geworden.
e) [getuige 2] heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat zij tegenover de politie de waarheid heeft gesproken.
f) Het hof heeft vanwege de licht beperkte verstandelijke vermogens van [getuige 2] enige behoedzaamheid betracht bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder a) tot en met f) is weergegeven, mist de klacht dat het hof niet gerespondeerd heeft op de betrouwbaarheidsverweren feitelijke grondslag. Daarnaast acht ik het oordeel van het hof dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn, niet onbegrijpelijk. Daarbij verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor onder 5.1 voorop heb gesteld over de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter en de omstandigheid dat het hof niet op ieder detail van het betrouwbaarheidsverweer hoeft in te gaan.Om die reden behoeven niet alle klachten die zijn opgenomen in de toelichting op de twee middelen afzonderlijk bespreking en volsta ik met enkele opmerkingen.
5.4. De klacht dat getuige [getuige 2] niet op de hiervoor onder b) genoemde wijze heeft verklaard, mist gelet op de als bewijsnummers 25 en 26 opgenomen verklaringen van haar, feitelijke grondslag:
“Er wordt een zo hoog mogelijke hypotheek aangevraagd. Ook wordt er geld aangevraagd voor een verbouwing. [verdachte] regelt dat er voor de hypotheekaanvraag loonstrookjes of jaarcijfers komen.”