ECLI:NL:PHR:2019:309

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/02909
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank inzake onttrekking aan het verkeer van een voertuig en de toekenning van een geldelijke tegemoetkoming

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, die op 28 mei 2018 een klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaarde. De klaagster had verzocht om teruggave van haar inbeslaggenomen Peugeot, type Partner 170C 1.9D, die door haar zoon was gemanipuleerd en fors te hard had gereden. De rechtbank oordeelde dat het voertuig onttrokken kon worden aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met de wet en het algemeen belang. De klaagster stelde cassatieberoep in en voerde drie middelen aan, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte geen geldelijke tegemoetkoming had toegekend en dat de onttrekking aan het verkeer niet gerechtvaardigd was.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had verzuimd de verbeurdverklaring van het voertuig te herroepen, wat wel had gemoeten. Dit verzuim was van belang, omdat het voertuig zowel onttrokken was aan het verkeer als verbeurd verklaard, wat niet mogelijk is. De Hoge Raad concludeerde dat de klaagster recht had op een geldelijke tegemoetkoming, omdat zij financieel getroffen werd door de onttrekking van haar voertuig. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor herbehandeling, waarbij de rechtbank de verbeurdverklaring diende te herroepen en de mogelijkheid van een geldelijke tegemoetkoming diende te overwegen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over onttrekking aan het verkeer en de toekenning van geldelijke tegemoetkomingen, vooral in gevallen waar de eigenaar van het voertuig financieel benadeeld wordt door de onttrekking.

Conclusie

Nr. 18/02909 B
Zitting: 9 april 2019
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[klaagster]
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft bij beschikking van 28 mei 2018 een namens klaagster ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen Peugeot, type Partner 170C 1.9D met kenteken [kenteken] , een zogeheten motorrijtuig met beperkte snelheid, ongegrond verklaard.
Namens de klaagster is cassatieberoep ingesteld en mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat de rechtbank in strijd met art. 552b lid 4 en 5 Sv een voertuig van klaagster heeft onttrokken aan het verkeer, zonder dat het klaagschrift gegrond werd verklaard en de verbeurdverklaring van het voertuig werd herroepen. Het
derde middelbevat de klacht dat de rechtbank in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM, 33c Sr, 552b lid 5 en 24 lid 1 Sv ten onrechte geen geldelijke tegemoetkoming heeft toegekend, althans doordat de beschikking in dat opzicht onvoldoende met redenen is omkleed. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.1. Uit het dossier blijkt het volgende. De politie heeft op 24 oktober 2017 geconstateerd dat een Peugeot, type Partner 170C 1.9D met kenteken [kenteken] , een zogeheten motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), 99 kilometer per uur reed. Het voertuig was fors opgevoerd, want de maximumsnelheid van deze categorie MMBS betrof 25 kilometer per uur. Naar aanleiding hiervan is het voertuig in beslag genomen. Het MMBS was door de zoon van de klaagster gemanipuleerd, de klaagster had hier naar eigen zeggen geen weet van. Op 15 februari 2018 is de zoon door de kantonrechter veroordeeld, waarbij het MMBS verbeurd is verklaard. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben afstand gedaan van de bevoegdheid in hoger beroep te gaan, waarmee de verbeurdverklaring onherroepelijk is geworden. Op 27 maart 2018 heeft [klaagster] een klaagschrift ingediend. Dit klaagschrift is besproken tijdens de raadkamer van 14 mei 2018. Het proces-verbaal houdt hierover het volgende in:
“R: Uw zoon is voor de snelheidsovertreding veroordeeld. VV is uitgesproken. Uitspraak is OH. U vindt de VV niet terecht.
K: Klopt.
R: Gaat om MMBS. Dat was niet het geval toen uw zoon daarmee reed. Hij heeft fors te hard gereden, veel harder dan de 25 km/u is toegestaan. Die MMBS is bewerkt dat die niet hard kon. Dat was nu niet het geval. Was u daarmee bekend?
K: Nee.
R: Hoe vaak reed uw zoon erin?
K: Bijna dagelijks. Mijn zoon had uitgevonden dat die MMBS op een of andere manier sneller kon. Hij zei dat hij het een paar keer had uitgeprobeerd en dat hij sneller kon dan die 25 km/u. Ik heb er daarvoor zelf ook wel eens in gereden en ik kon niet harder dan 25 km/u. Hij had het nog maar net uitgevonden dat die MMBS weer snel kon rijden en dat hij dat ook had gedaan. Ik wist dat hij dat gedaan. Ik vind het goed dat hij daarvoor een boete heeft gehad. Ik ben mij er ook heel goed van bewust. Ik dacht eerst ook: “Ik laat de uitspraak voor wat het is”. Maar later vond ik dat niet meer. Ik word er ook financieel door getroffen omdat die MMBS nog wel degelijk waarde heeft. Als auto is het een paar honderd euro waard, maar als MMBS wel. De boete zal terecht geweest zijn. Maar dan én een geldboete én de waarde van de MMBS, dat vind ik wel heel erg veel.
R: De auto kon veel sneller dan die 25 km/u. Rapportje is bijgevoegd. Exacte waardebepaling is niet bekend. OvJ?
OvJ: Ik weet niet wat de waarde is. Ik heb gezien dat u de verzekeringspremies betaald. U bent eigenaar van de MMBS?
K: Ik. Ik heb hem betaald. Mijn zoon maakt er met name gebruik van. Ik heb hem zelf ook wel gebruikt.
OvJ: Kgv inbeslagname: daaruit blijkt dat er geknoeid is met de MMBS. Hebt u daar nou nooit iets van gezien?
K: Nee.
OvJ: Als u de MMBS terugkrijgt, wat gaat u er dan mee doen? Mag uw zoon er dan weer mee rijden?
K: Nee, absoluut niet Ik zorg ervoor dat ie weer begrenst is en dat hij er niet meer in kan rijden.
OvJ: requireert
Beklag is tijdig. Klaagster ontvankelijk. Zij is belanghebbende omdat zij stelt eigenaar te zijn van de MMBS. 33a lid 2 Sr: klaagster is eigenaresse daarvan. Zoon maakt er ook gebruik van. Zij heeft hem betaald en betaalde ook de premies. Regel van de VV: was klaagster bekend ermee dat de zoon de MMBS zodanig had omgebouwd dat die sneller reed. Daarom is er niet voldaan aan de regels van de VV. Klaagschrift gegrond: MMBS retour.”
De rechtbank heeft vervolgens het klaagschrift ongegrond verklaard en dat als volgt gemotiveerd:

Motivering
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken.
Op 24 oktober 2017 is onder verdachte [betrokkene 1] naar aanleiding van een verdenking ter zake een snelheidsovertreding een motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), merk Peugeot, type Partner 170C 1,9D, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift heeft klaagster gesteld eigenaresse te zijn van dit MMBS en zij heeft verzocht dat deze aan haar wordt teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat voor het MMBS een maximumsnelheid geldt van 25 kilometer per uur. Door de politie is geconstateerd dat de zoon van klaagster op 24 oktober 2017 met het MMBS reed met een snelheid van 99 kilometer per uur. Klaagster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij later heeft bemerkt dat haar zoon het MMBS in die zin had gemanipuleerd dat de maximumsnelheid daarvan aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 25 kilometer per uur.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen MMBS vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de zoon van klaagster daarmee een forse snelheidsovertreding heeft begaan en het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard. De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer van het MMBS gelasten.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart voormeld klaagschrift ongegrond.
Verklaart het in beslag genomen MMBS, merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , onttrokken aan het verkeer.”
3.2. Ten tijde van de indiening van het klaagschrift was het MMBS al onherroepelijk verbeurdverklaard. Tegen deze beslissing is door klaagster, die stelt dat het voertuig aan haar toekwam, een klaagschrift ingediend. Uit de aanhef van de naar aanleiding hiervan gewezen beschikking volgt dat de rechtbank het genoemde geschrift heeft opgevat als een “klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering”. Dat lijkt mij een verschrijving, aangezien het betreffende voorwerp al bij uitvoerbare beslissing was verbeurdverklaard. Dit betekent dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in art. 552
bSv. [1] Op basis van dit artikel kan een belanghebbende, daaronder niet begrepen de verdachte of veroordeelde, zich beklagen over onder meer de onherroepelijke verbeurdverklaring van haar toekomende voorwerpen. Indien de rechter dit beklag gegrond verklaart, dan wordt de verbeurdverklaring herroepen. [2] Dat betekent echter niet dat het voorwerp vervolgens wordt teruggegeven aan de klaagster. Zo kan op de voet van art. 552b lid 5 Sv alsnog worden bevolen dat het voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer, mits het daarvoor vatbaar is.
3.3. Aan de laatstgenoemde bepaling heeft de rechtbank kennelijk toepassing gegeven. Zij heeft immers alsnog de onttrekking aan het verkeer van het voertuig bevolen. De rechtbank heeft echter verzuimd het klaagschrift gegrond te verklaren en de verbeurdverklaring te herroepen. Dat had wel gemoeten. Niet alleen omdat de wet dit voorschrijft, [3] maar ook omdat het MMBS nu zowel onttrokken is aan het verkeer als verbeurd is verklaard. Dat is wat teveel van het goede. Hierover wordt dan ook terecht geklaagd.
3.4. In de schriftuur wordt eveneens terecht aandacht besteed aan de vraag welk belang de klaagster heeft bij deze klacht. Na vernietiging en terugwijzen laat de uitkomst zich immers raden; de verbeurdverklaring wordt alsnog herroepen en de onttrekking aan het verkeer wordt bevolen. Een grond voor cassatie levert het verzuim de verbeurdverklaring te herroepen in mijn ogen dan ook niet zonder meer op. Volgens de steller van het middel heeft de klaagster desondanks belang bij de voornoemde klacht. De rechtbank zou namelijk ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van haar bevoegdheid een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen. [4] Strikt genomen ziet deze belangredenering niet op het geconstateerde verzuim, maar aan de inhoud van het punt doet dat natuurlijk niet af.
3.5. De Hoge Raad heeft in een eerdere uitspraak overwogen dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe kan kennen indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. [5]
3.6. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechter tot een geldelijke tegemoetkoming is overgegaan. In mijn ogen behoeft die beslissing een nadere toelichting. De klaagster heeft in de raadkamer aangegeven dat het haar voertuig betrof, zij de kosten voor het MMBS betaalde en dat zij door de verbeurdverklaring financieel is getroffen omdat het MMBS nog wel degelijk waarde heeft. Mede in aanmerking genomen dat klaagster niet bijgestaan werd door een raadsman, had het hof die uitlatingen moeten opvatten als een verzoek om een financiële vergoeding. Na een dergelijk gemotiveerd verzoek, kan de rechter niet zonder motivering overgaan tot een afwijzing. [6] De enkele omstandigheid dat het voertuig weinig waarde heeft – uit het beslagportaal blijkt een aanvankelijk getaxeerde waarde van € 200,- – ontslaat de rechter nog niet van deze motiveringsplicht. De waarde is bovendien niet zodanig laag dat de rechtbank het verzoek slechts had kunnen verwerpen. Daarbij komt dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat het voertuig toekomt aan de klaagster, aangezien zij anders niet had kunnen overgaan tot de toepassing van art. 552b lid 5 Sv. Onder die omstandigheden ben ik van oordeel dat de beslissing van de rechtbank onvoldoende met redenen is omkleed.
3.7. Tot slot verdient nog opmerking dat de officier van justitie van oordeel was dat het MMBS terug kon naar de klaagster. Uit door mij ingewonnen inlichtingen blijkt dat, mocht na terugwijzing alsnog tot teruggave worden overgegaan, dit niet meer mogelijk zal zijn. Het voertuig is inmiddels vernietigd. Aan de ontvankelijkheid van de klaagster in de art. 552b-procedure staat dit niet in de weg. [7] Bij gegrondverklaring zal de rechter de verbeurdverklaring herroepen en een last geven als bedoeld in art. 353 lid 2, onderdeel a of b, Sv. Op die last is, ingevolge art. 552b lid 3 Sv, art. 119 Sv van overeenkomstige toepassing. Nu zich het geval voordoet dat het inbeslaggenomen voorwerp op wettige wijze is vernietigd, schrijft het tweede lid van art. 119 Sv voor dat de bewaarder, tot wie een last tot teruggave van dat voorwerp is gericht, overgaat tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijze had moeten opbrengen. Indien het voertuig wordt onttrokken aan het verkeer, kan op grond van art. 33c lid 2 Sr worden overgegaan tot een geldelijke tegemoetkoming.
3.8. Beide middelen slagen.
4. Het
tweede middelklaagt dat de rechtbank het voertuig ten onrechte heeft onttrokken aan het verkeer, althans dat de beslissing tot onttrekking onvoldoende met redenen is omkleed.
4.1. Gelet op het slagen van het eerste en derde middel, behoeft het tweede middel in mijn ogen maar kort bespreking. Het middel berust op de opvatting dat de omstandigheid dat de klaagster heeft toegezegd het MMBS weer te begrenzen tot 25 kilometer per uur, meebrengt dat niet gezegd kan worden dat het ongecontroleerde bezit van het voertuig in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
4.2. Voertuigen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer als er iets niet in de haak is daarmee. Het kan bijvoorbeeld gaan om een vals chassisnummer, [8] maar ook van een opgevoerd voertuig kan gezegd worden dat het vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Zoals toenmalig advocaat-generaal Leijten het verwoordde: “Een snorfiets met opgevoerde motor is wel een in het maatschappelijk verkeer gevaarlijke zaak: juist om gevaar te voorkomen is er een maximumsnelheid ingesteld voor zulke voertuigen en mag de motor niet opgevoerd worden.” [9] De Hoge Raad hield in lijn met de opvatting van de advocaat-generaal de onttrekking in stand. [10] In de onderhavige zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat het voertuig fors is opgevoerd. Gelet hierop is het oordeel dat het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat klaagster voornemens is het MMBS terug te voeren maakt de onttrekkingsbeslissing van de rechtbank niet onbegrijpelijk, omdat overeind blijft staan dat het een opgevoerd voertuig betreft en bovendien ongewis is of zij daadwerkelijk tot aanpassing van het MMBS zou overgaan.
4.3. Het middel faalt.
4.4. Het eerste en het derde middel slagen. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 lid 1 RO bedoelde motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ook indien ten tijde van het indienen van het klaagschrift de verbeurdverklaring nog niet onherroepelijk was, maar dat hangende de procedure wel werd, daaronder ook begrepen de cassatiefase, dan moet het klaagschrift eveneens worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Zie HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3419.
2.Art. 552b lid 4 Sv.
3.Art. 552b lid 4 Sv.
4.Art. 552b lid 5 Sv jo. 33c Sr. Art. 36b lid 2 Sr verwijst enkel naar lid 2 en 3 van art. 33c Sr, omdat in de regel voorwerpen die onttrokken worden aan het verkeer niet verkocht worden. Art. 33c lid 1 Sr ziet op die situatie.
5.HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, rov. 3.4.1.
6.Vgl. HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338,
7.HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2813.
8.HR 12 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7636,
9.Conclusie voorafgaand aan HR 27 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338,
10.Zie ook bijv. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6040 (81 RO over een opgevoerde bromfiets).