Conclusie
eerste middelklaagt dat het hof de verdachte ten onrechte geen raadsman heeft toegevoegd, althans heeft verzuimd te onderzoeken of de verdachte de bijstand van een raadsman behoefde, terwijl het (kennelijke) oordeel van het hof dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand niet zonder meer begrijpelijk is, noch dat het hof er blijk van heeft gegeven daar onderzoek naar te hebben gedaan. Uit de toelichting op het middel volgt dat daarnaast nog wordt geklaagd dat het hof de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen in de zaak van de medeverdachte niet aan het procesdossier van de verdachte had mogen toevoegen en in het verlengde daarvan niet voor het bewijs in de zaak van de verdachte had mogen bezigen.
‘dat het klopt dat hij niet [wordt] bijgestaan door een advocaat’, had het hof hieromtrent dan ook geen (nader) onderzoek hoeven doen (dan het heeft gedaan). Bovendien wordt in de toelichting op het middel überhaupt niet onderbouwd op welke wijze de verdachte door voormelde gang van zaken in zijn verdediging zou zijn geschaad.
“alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissing redelijkerwijs van belang kunnen zijn (…)”. Ditzelfde artikel bepaalt dat de officier van justitie tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk is voor de samenstelling van het procesdossier en dat vanaf het moment dat het onderzoek ter terechtzitting zijn aanvang neemt, die verantwoordelijkheid bij de zittingsrechter ligt. Dat laatste kan worden afgeleid uit art. 315, eerste lid, Sv [9] (dat ingevolge art 415 Sv van overeenkomstige toepassing is op het rechtsgeding in hoger beroep) op grond waarvan de zittingsrechter de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging beveelt wanneer van de noodzakelijkheid van die overlegging blijkt. [10] De verdachte neem ter terechtzitting kennis van die stukken. [11] In het onderhavige geval heeft het hof geoordeeld dat het de verklaringen van de twee in de zaak van de medeverdachte gehoorde getuigen ‘
ook van belang kunnen zijn voor de strafzaak tegen de verdachte’. Aangezien de verdachte verklaart onbekend te zijn met de inhoud van die verklaringen, deelt de voorzitter aan de verdachte
‘mondeling mede de korte inhoud van de verhoren’. Daarop verklaart de verdachte desgevraagd dat hij
‘akkoord gaat indien de verhoren in het dossier van zijn zaak gevoegd worden’.Gezien deze gang van zaken heeft het hof de in de zaak van de medeverdachte afgelegde verklaringen als processtuk in het procesdossier van de verdachte kunnen voegen. In beginsel kan de rechter immers alle stukken die hij redelijkerwijs van belang acht voor een door hem te nemen beslissing als processtuk aanmerken en aan het procesdossier toevoegen. Dat bij die verhoren geen raadsman van de verdachte aanwezig is geweest, doet daaraan niet af nu de verhoren plaatsvonden op verzoek van (alleen) de verdediging van de medeverdachte in diens strafzaak. [12] Daaraan doet evenmin af dat indien de verdachte destijds wel over een raadsman zou hebben beschikt (al dan niet na een aanwijzing door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 187a Sv), deze mogelijk in de gelegenheid zou zijn gesteld om de verhoren in de zaak van de medeverdachte bij te wonen. Voorts geldt dat de verdachte, na kennisneming van de inhoud van de bedoelde verklaringen, ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft ingestemd met de voeging daarvan in zijn dossier en geen verzoek heeft gedaan de getuigen zelf te horen. Deze klacht faalt.
tweede middelklaagt over het bewezenverklaarde medeplegen.
derde middelklaagt dat het bewezenverklaarde niet oplevert ‘medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag’, aangezien het bewezenverklaarde niet alle bestanddelen van art. 279, eerste lid, Sr bevat.
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag’. Ook deze klacht kan niet slagen. Wettig gezag is het gezag dat overeenkomstig de wet is: het gezag dat door of krachtens de wet wordt verleend. Beide begrippen dekken elkaar; het bij of krachtens de wet opgedragen gezag is ook wettig en het gezag kan slechts wettig zijn als het wettelijk is. [14] Derhalve kan ‘wettig’ worden ingelezen in het tenlastegelegde en bewezenverklaarde
‘onder gezag staande’.