Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had in hoger beroep geen raadsman, wat in strijd is met artikel 41, eerste lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De voorzitter van het Hof had ambtshalve een last tot toevoeging van een raadsman moeten geven, maar dit is niet gebeurd. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het voorschrift in artikel 41, eerste lid aanhef en onder b Sv van groot belang is voor de rechtsgang. De niet-nakoming van dit voorschrift staat aan een geldige behandeling ter terechtzitting in de weg. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte in hoger beroep geen raadsman heeft gehad, wat betekent dat de procedure niet correct is verlopen. Dit leidde tot de conclusie dat de klacht van de verdachte terecht was voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van rechtsbijstand in strafzaken en de verplichting van de rechter om zorg te dragen voor een eerlijke rechtsgang.