‘Bij wijze van preliminair verweer verzoek ik u het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van mijn cliënt.
“Er is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (het zgn. “Zwolsmancriterium”). Mijn cliënt is hierdoor in aanzienlijke mate in zijn belangen geschaad. Er is inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en hij krijgt hierdoor geen eerlijk proces meer. Wat de verdediging betreft dient dit zonder meer te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Zelfs indien U zou oordelen dat de belangen van mijn cliënt op zichzelf niet zouden zijn geschaad, meent de verdediging dat er sprake is van zodanige zeer fundamentele inbreuken die op zichzelf al niet-ontvankelijkheid kunnen opleveren (het zgn. “Karmancriterium”, NJ 1999, 567).”
Onderbouwing feitelijke gang van zaken:
Op 31 juli 2017 is het rijbewijs van cliënt ingevorderd op, kort gezegd, de verdenking dat hij onder invloed van alcohol een brom- of snorfiets, Vespa, met kenteken (…) heeft bestuurd. Cliënt zou een alcoholpromillage van 665 mg/l hebben geblazen.
Op 1 augustus heeft de officier van justitie besloten het rijbewijs ex. artikel 164 WVW ingevorderd te houden voor een periode van zes maanden. Het tegen deze beslissing ingediende klaagschrift is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 september 2017 ongegrond verklaard.
Bij vonnis d.d. 30 oktober 2017 heeft de politierechter van de rechtbank Rotterdam cliënt veroordeeld tot, onder andere, een rijontzegging voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het O.M. heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld, cliënt wel.
Toen cliënt zich tot mij wendde, kwam ik tot de conclusie dat het ingevorderde rijbewijs zich nog steeds bij het CVOM bevond. Bij email d.d. 27 november 2017 (…) heb ik het CVOM onder verwijzing naar het vonnis verzocht het rijbewijs per ommegaande aan cliënt te retourneren.
Per email d.d. 29 november 2017 heeft het CVOM zulks geweigerd en het standpunt ingenomen dat, door het instellen van het hoger beroep, de invordering blijft lopen. Per email d.d. 29 november 2017 (…) heb ik het CVOM bericht dat dan in ieder geval op grond van artikel 164 WVW lid 6 het rijbewijs diende te worden teruggegeven.
Ik heb vervolgens het CVOM gebeld en dit standpunt herhaald en verzocht of ik een officier van justitie mocht spreken. Dat bleek niet mogelijk. Wel zou men kijken of ik kon worden teruggebeld.
Nu enige reactie voorts uitbleef en ik evenmin werd terug gebeld heb ik bij email d.d. 1 december 2017 (…) mij bij de hoofdofficier beklaagd omtrent het niet teruggeven van het rijbewijs alsmede het uitblijven van enige reactie. Hierop is nimmer enige reactie van de hoofdofficier gekomen. Evenmin is (…) de ontvangst van de klacht bevestigd. Wel is in de loop van december door het CVOM het rijbewijs teruggegeven. Op dat moment was het rijbewijs ruim vier maanden ingevorderd.
Onderbouwing juridisch:
Het openbaar ministerie heeft zich in deze zaak niet alleen als heer en meester, maar ook als koning en keizer gedragen. Artikel 164 WVW geeft de officier van justitie verregaande en ingrijpende bevoegdheden om een rijbewijs ingevorderd te houden, nog voor enige rechter zich over de zaak heeft gebogen. Niet voor niets sta ik per jaar tientallen malen bij diverse raadkamers van diverse rechtbanken teneinde de structurele schending van artikel 164 lid 6 WVW aan de kaak te stellen.
Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat de richtlijnen van het O.M. strenger zijn in alcoholzaken dan die van de rechtspraak, zoals verwoord in de LOVS oriëntatiepunten. Bij de beslissing of een rijbewijs teruggegeven dient te worden dient de officier van justitie rekening te houden met de te verwachten rijontzegging, op grond van artikel 164 lid 6 WVW.
Bij deze afweging worden de LOVS oriëntatiepunten echter genegeerd en wordt alleen naar de eigen richtlijnen gekeken. Door de afgelopen jaren heb ik een CVOM officier bij de rechtbank Utrecht, locatie Lelystad, horen erkennen dat deze gang van zaken erin is gelegen, dat in zaken waarbij het O.M. vindt dat een rijontzegging op zijn plek is, maar de rechtbank niet, door gebruik te maken van artikel 164 WVW toch een onvoorwaardelijke rijontzegging wordt geëxecuteerd, ook indien de rechtbank een klaagschrift later gegrond verklaard of een rijontzegging niet oplegt. Ik noem dit regelmatig een (CV)OM dat de rechtspraak op deze wijze haar wil oplegt. Ook heb ik een CVOM officier horen stellen dat de LOVS oriëntatiepunten slechts oriëntatiepunten zijn en hun eigen richtlijnen de status van wet hebben.
Zo bont als in deze zaak heeft het CVOM het echter, in mijn praktijk, nog niet eerder gemaakt.
Artikel 164 lid 4 WVW biedt de officier van justitie inderdaad de mogelijkheid de invordering te laten voortduren totdat, zoals het in de wet staat, de
“rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of indien bij die uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop dit ontzegging is verstreken”.
Artikel 164 lid 6 WVW gebiedt de officier, zoals gezegd, tot teruggave van het rijbewijs
“indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling door een rechter (....) geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke de bewijzen zijn ingevorderd of ingevorderd zijn geweest”.
Op 30 oktober 2017 (vonnis rechtbank) waren de opgelegde twee maanden onvoorwaardelijke ontzegging reeds langere tijd verstreken (namelijk op 29 september 2017) en had het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW doch in ieder geval op grond van artikel 164 lid 6 WVW dienen te worden geretourneerd.
Door op 29 november 2017 zulks echter expliciet te weigeren na een expliciet verzoek hiertoe van de verdediging zijn door de officier van justitie (of zijn namens hem of haar) de beginselen van een behoorlijke procesorde zodanig geschonden dat aan zijn recht op een eerlijke behandeling ex. artikel 6 EVRM tekort is gedaan. Deze schending heeft bewust plaats gevonden, nu de beslissing het rijbewijs niet terug te geven bewust is genomen na het verzoek van de verdediging met de daaraan ten grondslag liggende argumenten.
Door voornoemd handelen is het een vaststaande feit dat het rijbewijs van cliënt ruim vier maanden ingevorderd is geweest. Geen uitspraak van uw Gerechtshof kan dat nog terugdraaien en gevolgen van de schending zijn mitsdien niet herstelbaar. Met de beslissing van de officier is het vonnis van de rechtbank opzij gezet en is de invordering onverkort gecontinueerd.
Hiermee is aan alle onderdelen van het Zwolsman criterium voldaan. Voorts is er sprake van een inbreuk op zodanige fundamentele beginselen dat op grond van het Karaman criterium de niet ontvankelijkheid dient te volgen. De maatschappij moet ervan uit kunnen gaan dat het openbaar ministerie de aan haar toebedeelde bevoegdheid ex. artikel 164 lid 4 WVW zorgvuldig gebruikt en daarmee de bescherming die artikel 164 lid 6 WVW biedt in acht neemt en respecteert.
Ik verzoek u dan ook het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging in deze zaak.’