Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
middelklaagt over de bewijsmotivering. Uit de bewijsmiddelen noch uit de bewijsoverweging zou kunnen volgen dat het handelen van de verdachte is gericht tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Niet zou blijken dat de machtiging tot binnentreden die door de burgemeester van Heiloo is afgegeven aan een medewerker bouw en toezicht en een juridisch medewerker handhaving van de gemeente Heiloo een toereikende basis vormt voor een rechtmatig optreden van de politie in de onderhavige zaak, waarin feitelijk bijstand werd verleend aan een medewerker van Liander in een onderzoek naar de illegale wijze waarop een stroomvoorziening op het perceel aan [a-straat 1] te Heiloo tot stand is gekomen.
mededeling van de verbalisant:
mededeling van de verbalisant:
mededeling van de verbalisant:
verklaring van de verdachte:
NJ2018/157 m.nt. Mevis. Het hof had beslist dat de verbalisanten zich op grond van art. 9 Opiumwet de toegang konden verschaffen tot het balkon van een flatwoning zonder dat een machtiging op grond van art. 2, eerste lid, Awbi nodig was. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat het balkon geen onderdeel van de flatwoning uitmaakte gelet op de ‘totstandkomingsgeschiedenis van art. 2 Awbi en in aanmerking genomen de door het Hof als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden, waaruit niet valt af te leiden dat dit balkon behoort tot de ‘besloten ruimten die binnenshuis gemeenschap hebben met de woning’’ geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. [1] Uit de bewijsmiddelen in de onderhavige zaak volgt dat de meterkast was ‘gevestigd in de aan de rechterzijde van de woning gelegen ruimte, een overkapping c.q. schuur’. De schuur is derhalve geen besloten ruimte die binnenshuis gemeenschap heeft met de woning. Uit de verwerping van het verweer volgt dat ook het hof de schuur niet ziet als een onderdeel van de woning maar als een zelfstandige ruimte. Zo bezien is ’s hofs overweging dat de machtiging zich mede uitstrekt tot het betreden van de schuur alsmede het erf van deze woningen minder gelukkig. Voor het betreden van schuur (en erf) is een machtiging in de zin van art. 2 Awbi niet noodzakelijk. Ook om die reden kan de omstandigheid dat het hof enkel heeft vastgesteld dat de machtiging is afgegeven in het kader van toezicht op de naleving van bijzondere wetgeving niet tot cassatie leiden.