ECLI:NL:PHR:2019:1020

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/02870
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/02870
Zitting27 augustus 2019

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 8 juni 2018 het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 8 september 2017 waarbij de verdachte wegens ‘diefstal’ is veroordeeld bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf en in zoverre het vonnis vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder aftrek van voorarrest als omschreven in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen klagen over de strafmotivering. Het
eerstemiddel houdt in dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat het in art. 22b Sr neergelegde zogenoemde taakstrafverbod van toepassing zou zijn en daarmee de opgelegde straf onbegrijpelijk en/of ondeugdelijk en/of ontoereikend zou hebben gemotiveerd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 25 juni 2017 heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
‘De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren (bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis), waarvan 30 uren voorwaardelijk (bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis) met een proeftijd van 2 jaren en heeft bepaald dat de verdachte zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet melden bij Inforsa reclassering en zich daarna op door de reclassering te bepalen tijdstippen moet blijven melden zo frequent en zo lang die instelling dit noodzakelijk acht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een koffer van een toerist op het Centraal Station in [plaats]. De verdachte heeft er door zo te handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Evenmin heeft hij oog gehad voor het ongemak dat zijn handelen veroorzaakt voor de (in het algemeen slechts korte tijd in Amsterdam verblijvende en niet Nederlands sprekende) toeristen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018, waaruit blijkt dat hij op 27 september 2017 is veroordeeld, welk arrest onherroepelijk is geworden op 26 oktober 2017, tot een onvoorwaardelijke taakstraf ter zake van (onder meer) diefstal. Aldus is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde diefstal een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf de verdachte - volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - ook heeft verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten strafmaat zakkenrollerij van de rechtbank Amsterdam, inhoudende - kort gezegd - dat in het geval van een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, waaronder bijvoorbeeld een toerist, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geldt, tenzij een taakstraf is geïndiceerd. Uit hetgeen hiervoor omtrent het taakstrafverbod is overwogen blijkt dat een taakstraf in dit geval niet mogelijk is. Om te bevorderen dat de verdachte zich in de toekomst zal (blijven) onthouden van het plegen van strafbare feiten, en rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd, zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Voor een verdergaande matiging zoals door de raadsvrouw is bepleit, ziet het hof geen aanleiding.’
5. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt [1] :
‘1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
(…)
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.’
6. In HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3539,
NJ2015/27 heeft Uw Raad overwogen:
‘2.4. Mede gelet op deze wetsgeschiedenis moet art. 22b, tweede lid, Sr aldus worden uitgelegd dat – afgezien van de in het eerste lid omschreven gevallen – een taakstraf in geval van veroordeling voor een misdrijf alleen dan niet kan worden opgelegd, indien
(i) aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
(ii) de veroordeelde deze taakstraf daadwerkelijk heeft verricht dan wel op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis.
Een en ander brengt mee dat deze eerdere uitspraak reeds ten tijde van het begaan van het nieuwe feit kracht van gewijsde moet hebben gehad.’
7. Het hof heeft overwogen dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018 blijkt dat de verdachte op 27 september 2017 (BFK: bedoeld is kennelijk 11 oktober 2017), welk arrest onherroepelijk is geworden op 26 oktober 2017, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf ter zake van (onder meer) diefstal en dat aldus aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde diefstal een taakstraf is opgelegd voor een soortgelijk misdrijf. Die overweging is niet begrijpelijk, reeds omdat de door het hof bedoelde veroordeling dateert van na de bewezenverklaarde, op 25 juni 2017 gepleegde diefstal. Ook overigens kan uit dat uittreksel niet blijken dat art. 22b Sr in de onderhavige zaak in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf.
8. Het zich bij de gedingstukken bevindende uittreksel justitiële documentatie van 15 mei 2018 houdt onder meer in dat de verdachte op 11 oktober 2017 (datum zitting: 27 september 2017) door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een (taakstraf bestaande uit een) werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie wegens onder meer een poging tot diefstal op 5 januari 2017, welke veroordeling op 26 oktober 2017 onherroepelijk is geworden. Uit het desbetreffende uittreksel blijkt niet dat de verdachte vóór 25 juni 2017 onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf ter zake van een misdrijf soortgelijk aan diefstal. De enige onherroepelijke veroordelingen die in het uittreksel staan vermeld, betreffen overtredingen van de Leerplichtwet 1969.
9. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof dat ‘artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing (is)’ en ‘dat een taakstraf in dit geval niet mogelijk is’, onjuist.
10. ’s Hofs motivering van de straf is in zoverre dus niet begrijpelijk, te meer nu het hof expliciet te kennen heeft gegeven aansluiting te hebben gezocht bij de oriëntatiepunten strafmaat zakkenrollerij van de rechtbank Amsterdam, inhoudende – kort gezegd – dat in het geval van een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, waaronder bijvoorbeeld een toerist, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geldt, tenzij een taakstraf is geïndiceerd. Het hof heeft de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf vervolgens enkel uitgesloten op grond van de onjuiste aanname dat een taakstraf in dit geval (wettelijk) niet mogelijk is. [2] Ik wijs er hierbij nog op dat het hof in het bestreden arrest onder ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’ art. 22b Sr heeft vermeld als één van de wettelijke bepalingen waarop de straf is gegrond.
11. Het eerste middel slaagt.
12. Het
tweedemiddel, dat ook klaagt over de strafmotivering, behoeft daarom geen bespreking.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven,
2.Daarmee verschilt de onderhavige zaak van HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:66,