ECLI:NL:HR:2014:3539

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13/06167
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een taakstraf in het strafrecht en de uitleg van artikel 22b Sr met betrekking tot recidive

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 24 augustus 2012. Het Hof had een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken opgelegd, maar geen taakstraf, omdat de verdachte eerder was veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren in een vergelijkbare zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Volgens artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een taakstraf alleen worden uitgesloten als aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het feit een taakstraf is opgelegd en deze daadwerkelijk is verricht of de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. In dit geval was de eerdere veroordeling pas onherroepelijk geworden na het plegen van het nieuwe feit, waardoor de eerdere taakstraf niet in de weg stond aan het opleggen van een nieuwe taakstraf. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

9 december 2014
Strafkamer
nr. 13/06167
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 november 2013, nummer 21/005634-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak geen taakstraf kan worden opgelegd.
2.2.
De verdachte is ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht", gepleegd op 24 augustus 2012, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van twee jaren. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een langlopend conflict tussen aangever en verdachte. Het hof heeft geen inzicht kunnen krijgen in wat zich precies in het verleden tussen beiden heeft afgespeeld. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, terwijl hiervoor geen directe aanleiding was. Door zo te handelen heeft hij gevoelens van angst veroorzaakt bij het slachtoffer. Dergelijke feiten dragen ook bij aan algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 oktober 2013, heeft het hof opgemaakt dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens een soortgelijk feit. Daarnaast dient het hof rekening te houden met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is immers bij arrest van het gerechtshof Arnhem op 29 maart 2011 veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, zodat het wederom opleggen van een taakstraf niet mogelijk is. Al met al acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nog eens schuldig te maken aan een soortgelijk strafbaar feit."
2.3.1.
Art. 22b Sr luidt:
"1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd."
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Stb. 2012, 1), houdt onder meer in:
"Het tweede lid van artikel 22b voorziet in het uitsluiten van een taakstraf in het geval van recidive. De beperking van de mogelijkheden om in geval van recidive een «kale» taakstraf op te leggen heeft betrekking op misdrijven in het algemeen en niet alleen op ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Indien een verdachte een misdrijf pleegt en in de vijf daaraan voorafgaande jaren al wegens een ander soortgelijk misdrijf een taakstraf opgelegd heeft gekregen, wordt niet opnieuw een taakstraf opgelegd. (...)
Verder is vereist dat de eerder opgelegde taakstraf is verricht of dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen in verband met het niet (naar behoren) verrichten van de taakstraf. Het stellen van deze eis dient ertoe een tweede («kale») taakstraf uit te sluiten in de gevallen dat de taakstraf kennelijk niet het effect heeft gehad dat daarmee werd beoogd. Het gaat dan om het geval dat de taakstraf wel is verricht, maar dat de veroordeelde er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te begaan. Het gaat ook om het geval dat de veroordeelde de eerder opgelegde taakstraf niet heeft verricht en dat aanleiding is geweest om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Is een eerder opgelegde taakstraf niet verricht, maar is dat geen aanleiding geweest om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen, dan kan wel een nieuwe taakstraf worden opgelegd. (...) Het gaat er dan om dat een eerder opgelegde taakstraf niet is verricht buiten de schuld van de veroordeelde." (Kamerstukken II 2009-2010, 32 169, nr. 3, p. 10)
2.4.
Mede gelet op deze wetsgeschiedenis moet art. 22b, tweede lid, Sr aldus worden uitgelegd dat – afgezien van de in het eerste lid omschreven gevallen – een taakstraf in geval van veroordeling voor een misdrijf alleen dan niet kan worden opgelegd, indien
(i) aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
(ii) de veroordeelde deze taakstraf daadwerkelijk heeft verricht dan wel op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis.
Een en ander brengt mee dat deze eerdere uitspraak reeds ten tijde van het begaan van het nieuwe feit kracht van gewijsde moet hebben gehad.
2.5.
Het in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.8 samengevatte uittreksel justitiële documentatie houdt in dat de verdachte bij arrest van het Gerechtshof Arnhem van 29 maart 2011 is veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren. Dit uittreksel houdt echter tevens in dat dit arrest eerst op 12 maart 2013 – dus na het plegen van het onderhavige feit – onherroepelijk is geworden.
Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat het wederom opleggen van een taakstraf in het onderhavige geval niet mogelijk is, onjuist.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2014.