ECLI:NL:PHR:2018:669

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
17/02519
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor afpersing, diefstal en gijzeling met geweld

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een veroordeling voor afpersing, diefstal en gijzeling met geweld. De verdachte is veroordeeld door het gerechtshof Den Haag op 15 mei 2017 tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en tien maanden. De veroordeling is gebaseerd op meerdere feiten, waaronder de afpersing van twee slachtoffers in hun woning, waarbij geweld en bedreiging met vuurwapens zijn gebruikt. De verdachte heeft in cassatie vijf middelen ingediend, die onder andere betrekking hebben op de bewijsvoering en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte betrokken was bij de overval, ondanks het ontbreken van forensisch bewijs dat hem direct op de plaats delict situeert. De verdediging heeft een alibi en een alternatief scenario gepresenteerd, maar het hof heeft deze als niet geloofwaardig afgewezen. De conclusie van de plv. AG is dat de middelen falen en dat het beroep tot verwerping strekt.

Conclusie

Nr. 17/02519
Zitting: 26 juni 2018
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 15 mei 2017 de verdachte veroordeeld wegens onder 1 en 3 eerste cumulatief
“afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”,onder 1 tweede cumulatief
“diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, onder 3 tweede cumulatief “diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vluchtmogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming”,onder 2 en 4
“medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, meermalen gepleegd”, onder 7 “handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”en onder 9 “
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en tien maanden met aftrek als bedoel in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven. Tot slot wijst het hof af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/02771 en 17/04919. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. N. Betrand, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld. Er is beperkt cassatieberoep ingesteld, te weten tegen de veroordelingen voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 7 (en niet tegen de veroordeling voor feit 9).
Ten laste van de verdachte is – voor zover van belang – bewezenverklaard dat:
“ZAAKSDOSSIER [a-straat 1]

1.

hij in de periode van 16 november 2012 tot en met 17 november 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun twee kinderen van 13 en 8 jaar oud [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hebben gedwongen tot de afgifte van een grote hoeveelheid sieraden en (merk)horloges, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2],

en
hij in de periode van 16 november 2012 tot en met 17 november 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [a-straat 1] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden en (merk)horloges, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun twee kind(eren) (van 13 en 8 jaar oud), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit:
- het gekleed in het zwart en bedekt met bivakmuts de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] binnen dringen en
- het springen op de rug van [slachtoffer 1] en vervolgens het duwen van [slachtoffer 1] op de grond en vervolgens het duwen van [slachtoffer 1] in de rug en het hardhandig achterop het hoofd duwen en
- het van achteren vastpakken en vasthouden van [slachtoffer 2] en
- het houden van een hand voor de mond van [slachtoffer 2] en
- meermalen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zeggen dat ze niet mochten bewegen en niet met elkaar mochten praten en op hun knieën moesten zitten en de alarmcode moesten afgeven en
- aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun kinderen meermalen een vuurwapen tonen en
- het vastbinden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan handen en enkels met tiewraps en
- het duwen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hun bed en vervolgens vastbinden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tiewraps en
- het harder aantrekken van de tiewraps bij [slachtoffer 1] en
- het opsluiten van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in hun slaapkamer (gescheiden van hun kinderen)
2.
hij in de periode van 16 november 2012 tot en met 17 november 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en diens twee kinderen van 13 en 8 jaar oud, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers zijn/hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet
-
gekleed in het zwart en bedekt met bivakmuts de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onverhoeds binnengedrongen en
-
op de rug van [slachtoffer 1] gesprongen en vervolgens [slachtoffer 1] op de grond geduwd en vervolgens [slachtoffer 1] in de rug geduwd en hardhandig achterop het hoofd geduwd en
-
[slachtoffer 2] van achteren vastgepakt en vastgehouden en
-
een hand voor de mond van [slachtoffer 2] gehouden en
-
meermalen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd dat ze niet mochten bewegen en niet met elkaar mochten praten en op hun knieën moesten zitten en de alarmcode moesten afgeven en
-
aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun kinderen meermalen een vuurwapen getoond en
-
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan handen en enkels met tiewraps vastgebonden en
-
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hun bed geduwd en vervolgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tiewraps vastgebonden en
-
vervolgens de tiewraps bij [slachtoffer 1] harder aangetrokken en
-
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgesloten in hun slaapkamer gescheiden van hun kinderen en
-
gedurende een duur van ongeveer twee uur 22.30u tot 00.20u in de woning en in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en diens kinderen gebleven;
ZAAKSDOSSIER [b-straat 1]

3.

Hij in de periode van 22 maart 2012 tot en met 23 maart 2012 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met een ander gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan [b-straat 1], met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben gedwongen tot afgifte van een groot geldbedrag en een groot aantal merkhorloges en sieraden toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geldbedrag en horloges onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming, immers zijn verdachte en zijn mededader door een slaapkamerraam voornoemde woning binnengeklommen,

en
hij in de periode van 22 maart 2012 tot en met 23 maart 2012 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan [b-straat 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een groot geldbedrag en een groot aantal merkhorloges en sieraden toebehorende aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geldbedrag en horloges en sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming, immers zijn verdachte en zijn mededader door een slaapkamerraam voornoemde woning binnengeklommen en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit:
-
het gekleed in het zwart en bedekt met bivakmuts de kelder, althans de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] onverhoeds binnendringen en
-
het dreigend tonen van vuurwapens en kogels en een mes aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
-
het onder schot houden van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met vuurwapen en
-
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op de grond laten liggen en laten zitten en de handen op zijn rug laten houden en
-
het vastbinden van de handen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met tiewraps en
-
het zwaaien met een mes voor het gezicht van [slachtoffer 4] en
-
het vasthouden van [slachtoffer 4] bij haar badjas en
-
dreigend zeggen tegen [slachtoffer 4]: “Niet liegen, als jij zegt dat er is geen kluis en er is wel een kluis, wordt hij heel boos. Niet liegen.”

4.

hij in de periode van 22 maart 2012 tot en met 23 maart 2012 te Rijswijk, tezamen en in verenging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededader met dat opzet
-
gekleed in het zwart en bedekt met bivakmuts de kelder, althans de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] onverhoeds binnengedrongen en
-
dreigend vuurwapens en kogels en een mes aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] getoond en
-
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met vuurwapen onder schot gehouden en
-
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op de grond laten liggen en laten zitten en de handen op zijn rug laten houden en
-
de handen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met tiewraps vastgebonden en
-
met een mes voor het gezicht van [slachtoffer 4] gezwaaid en
-
[slachtoffer 4] bij haar badjas vastgehouden en
-
dreigend tegen [slachtoffer 4] gezegd: “Niet liegen, als jij zegt dat er is geen kluis en er is wel een kluis, wordt hij heel boos. Niet liegen”,
-
gedurende een duur van ongeveer twee uur (23.00u tot 01.02u) in de woning en in de directe nabijheid van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gebleven;
ZAAKSDOSSIER [c-straat]

7.

hij op 11 januari 2012 te ’s Gravenhage een wapen van categorie II, te weten, een automatisch vuurwapen, (merk Agram, model 2000, kaliber 9 x 19 mm) en een voorwerp van categorie I, te weten een (bijbehorende) geluidsdemper en munitie van categorie III, te weten 42, althans een of meer patronen (merk Hollow Point, kaliber 9 mm Luger, merk Prvi Partizan Namenska Proizodnja) heeft overgedragen aan een ander en voorhanden heeft gehad”

5. De bewezenverklaring steunt op de (63) bewijsmiddelen zoals in de bijlage bij het arrest van het hof uitgewerkt. De bewijsmiddelen 61 – 63 zien op de bewezenverklaring van feit 9 (zaaksdossier ‘Gruis’) en zijn derhalve niet relevant voor de beoordeling van het beperkt ingestelde cassatieberoep.
6. Het
eerste middelklaagt dat het hof heeft verzuimd voldoende te reageren op de ten aanzien van feit 1 en 2 gevoerde verweren inzake het aangedragen alibi/alternatieve scenario en de op de handschoenen aangetroffen DNA-sporen.
7. De bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde steunt op de bewijsmiddelen 1 t/m 15. [1]
8. Namens de verdachte heeft de verdediging inzake verdachtes alibi/alternatieve scenario, kort samengevat, aangevoerd dat: [2]
- de verdachte vanuit de woning aan de [d-straat 1] via de trap en het portiek naar buiten is gelopen om de sleutel van zijn woning achter een vuilnisbak te leggen;
- op de OVC niet te horen is dat de verdachte afscheid neemt van zijn bezoek;
- niet hij, maar een ander – namelijk een persoon met de bijnaam Monster – op 16 november 2012 om 21:16 uur in de Fiat Punto met kenteken [AA-00-BB] van [medeverdachte 2] is gestapt;
- de verdachte vervolgens in zijn woning is teruggekeerd en daar heeft verbleven tot kort voor zijn aanhouding op 17 november 2012 om 02:18 uur;
- op de OVC te horen is dat de deur kennelijk op slot zit als de moeder de woning wil verlaten en op de camerabeelden duidelijk te zien is dat de verdachte de deur niet op slot heeft gedaan toen hij om 21:16 uur de woning verliet;
- de verdachte na terugkomst in de woning de deur van binnenuit op slot heeft gedaan met de reservesleutel;
- een onbekend gebleven persoon, mogelijk de derde overvaller, op 17 november 2012 om 01:43 uur, de sleutels heeft opgehaald bij de vuilnisbak, de woning aan de [d-straat 1] is binnengegaan en deze vervolgens weer heeft verlaten via het balkon;
- deze onbekend gebleven persoon mogelijk de handschoenen met DNA van één van de slachtoffers in de sloot – naastgelegen aan de woning van de [d-straat 1] – heeft gegooid.
Ten aanzien van de op de rechterhandschoen aangetroffen DNA-sporen is namens de verdachte door de verdediging, kort samengevat, aangevoerd dat: [3]
- het DNA van de verdachte of een aan de verdachte verwante persoon in de rechterhandschoen terecht kan zijn gekomen door – kort gezegd – contaminatie bij het veiligstellen van de handschoenen door een lid van het AT;
- het gewoon was dat men de woning op de [d-straat 1] in en uit liep, men kledingstukken van elkaar droeg en dat het DNA van de verdachte of een aan verzoeker verwante persoon in de rechterhandschoen terecht kan zijn gekomen doordat de handschoenen wellicht eerder een keer door de verdachte of een aan de verdachte verwante persoon zijn aangeraakt of gedragen en de onbekend gebleven persoon deze handschoenen heeft gebruikt; en/ of
- het DNA van de verdachte of een aan de verdachte verwante persoon in de handschoen terecht is gekomen doordat de onbekend gebleven persoon in de woning aan de [d-straat 1] is geweest en het DNA van de verdachte door secundaire overdracht in de rechterhandschoen terecht is gekomen.
9. Het hof heeft ten aanzien van deze verweren het volgende overwogen (dikgedrukt in het origineel):
Alternatief scenario/ Alibi
De verdachte was thuis ten tijde van de overval en had seks
De verklaringen van verdachte op dit punt komen - kort gezegd - op het volgende neer. Verdachte was 16 november 2012 aanvankelijk van plan om een auto te verplaatsen van de [d-straat 1] naar de [e-straat], maar heeft daar van afgezien. Met [medeverdachte 2] heeft hij de afspraak gemaakt om te worden opgehaald. Om 21.16 uur is hij vanuit de woning [d-straat 1] via de trap en het portiek naar buiten gelopen om de sleutel van zijn woning achter een vuilnisbak te leggen. Toevallig op het zelfde moment komt de Fiat Punto van [medeverdachte 2] aanrijden. Niet de verdachte maar een ander, die de verdachte kent onder de naam Monster, stapt bij [medeverdachte 2] in de auto. Deze Monster zat al aan de overkant van de parkeerplaats op een muurtje te wachten. Nadat Monster in de Fiat Punto is gestapt en deze is weggereden, is de verdachte in zijn woning teruggekeerd. Dat dit niet is geregistreerd door de camera's rond het portiek en door de camera, gericht op de voordeur van het appartement komt, omdat verdachte via een andere weg terug is gegaan. Hij is op een muurtje geklommen en via een raam op de eerste etage in het trappenhuis terechtgekomen. Vervolgens is hij niet meteen naar zijn eigen woning gegaan, maar heeft hij aangebeld bij de daarnaast gelegen woning van zijn neef [betrokkene 1]. Daarna is hij via het terras van de woning van [betrokkene 1] naar het terras van de woning [d-straat 1] geklommen en zo weer in zijn woning terecht gekomen. De verdachte heeft in de woning verbleven tot kort voor zijn aanhouding op 17 november 2012 te 2.18 uur. Voorts verklaart de verdachte dat hij gedurende de tijd dat hij in de woning was grotendeels heeft geslapen en kort seks heeft gehad met [betrokkene 2].
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende wettige en overtuigende bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op basis van de OVC-gesprekken en de registratie door (observatie- en andere) camera's staat vast dat zich te 21.16 uur, toen de verdachte de woning verliet, nog drie andere personen in die woning bevonden, te weten: [betrokkene 3] (moeder van verdachte), [betrokkene 4] (zuster van verdachte) en [betrokkene 2]. Uit camerabeelden blijkt dat de moeder en de zuster van verdachte om 21.44 uur de woning hebben verlaten. De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij op 16 november 2012 te 16.46 uur samen met [betrokkene 2] in de woning [d-straat 1] is aangekomen. Later kwam daar ook haar dochter [betrokkene 4]. Haar zoon [verdachte] was toen ook in de woning aanwezig. Hij zei dat hij niet wegging, moe was en ging slapen. Zij is op een gegeven moment weggegaan, samen met haar dochter. Zij weet zeker dat [verdachte] toen zij wegging nog in de woning was. Zij heeft hem gezien toen zij wegging en hij was in huis. De zuster van verdachte heeft verklaard dat toen zij de woning verliet, haar broer [verdachte] nog in de woning was. Zij heeft bij het weggaan [verdachte] en [betrokkene 2] gedag gezegd. [betrokkene 2] is een aantal malen als verdachte en getuige door de politie gehoord, en op 8 februari 2013 als getuige door de rechter-commissaris. In dat laatste verhoor geeft zij te kennen dat voor haar gevoel verdachte de gehele avond thuis is geweest, al heeft zij hem niet steeds gezien. [betrokkene 1], de neef van verdachte, heeft een schriftelijke verklaring opgesteld, die door de verdediging op 6 mei 2013 aan de rechtbank is toegezonden. In die verklaring geeft [betrokkene 1] te kennen dat verdachte op 16 november 2012 rond 9 à 10 uur in de avond bij hem heeft aangebeld. Hij, [betrokkene 1], was toen in zijn woning aanwezig, samen met zijn vriendin. Verdachte is vervolgens via het terras van de woning van hem, [betrokkene 1], naar de woning aan de [d-straat 1] gegaan. Bij een verhoor door de rechter-commissaris als getuige heeft [betrokkene 1] verklaard zich niets concreets meer van de desbetreffende avond te kunnen herinneren, maar wel te blijven bij de inhoud van zijn eerdere schriftelijke verklaring, omdat hij toen de waarheid heeft opgeschreven. [betrokkene 5], de vriendin van [betrokkene 1] heeft, bij de rechter-commissaris als getuige gehoord, verklaard dat zij op de avond van 16 november 2012 heeft gezien dat verdachte in de woning van [betrokkene 1] aanwezig was en toen via het terras van die woning naar het terras van de naastgelegen woning is geklommen.
Het hof stelt vast dat deze verklaringen passen in het door de verdediging gegeven alternatieve scenario. Het hof stelt daar tegenover dat verdachte, althans een mannenstem, die avond tussen 16 november 21.16 uur en 17 november 2012 1.41 uur niet te horen is. Weliswaar is gedurende een interval van 2 minuten geen opname te beluisteren geweest, maar voor het overige is niets te horen dat wijst op de aanwezigheid van verdachte in de flat, naar het hof zelf bij het afluisteren van de OVC-opnames op de terechtzitting heeft kunnen vaststellen. Voorts is tussen 16 november 2012 te 21.12 uur en 17 november 2012 te 1.56 uur geen communicatie verkeer vastgesteld tussen de telefoon van verdachte en andere telefoons.
Op 16 november 2012 te 21.40 uur (kort voor het vertrek van de moeder en zuster van verdachte) is als OVC-gesprek in de woning [d-straat 1] het volgende geregistreerd als gesproken tussen de [betrokkene 3] (moeder van verdachte), [betrokkene 4] (de zuster van verdachte) en [betrokkene 2]:
[betrokkene 3]: Zet een film op en ga lekker even film kijken.
Vervolgens gerommel op de achtergrond.
[betrokkene 2]: Ik ga film kijken in m'n eentje.
[betrokkene 3]: Lekker toch.
[betrokkene 2]: Is het ver supermarkt?
[betrokkene 4]: Ja.
[betrokkene 3]: Die is dicht.
[betrokkene 4]: Is sowieso dicht. Je hebt cola.
[betrokkene 3]: Met fruit, kan je fruit eten.
21.41.03
[betrokkene 2] : Kan je hem pingen [betrokkene 4]?
[betrokkene 4]: Nee, nee, niet pingen.
[betrokkene 2]: Oh.
[betrokkene 4]: Van hoe laat, wanneer kom je en zo. Mag je niet zeggen.
[betrokkene 2]: Zei ie niet hoe laat ie komt?
[betrokkene 4]: Nee, je mag hem ook niet bellen enzo.
[betrokkene 2]: Ik ga hem ook niet bellen.
[betrokkene 4]: Nee, maar hij zegt niet bellen of pingen om te vragen
van uuhh.
[betrokkene 3]: Met andere woorden, [betrokkene 4] mag niet bellen, ik mag niet bellen, jij ook niet bellen.
[betrokkene 2]: Ik mag hem ook niet bellen? Zei ie dat?
[betrokkene 3]: Tegen mij zei ie ik ga niet hij [...] bellen hoe laat
is ie thuis en zo. Ik mag dat niet aan jou vragen.
[betrokkene 2]: Maar heb je misschien gebeld ofzo. Ik ga misschien
naar huis. Heeft ie iets gezegd dan?
[betrokkene 3]: Nee, hij zegt van uuh, ik zeg eh ... onv ...
Het hof stelt – met de rechtbank – vast dat vlak voor het vertrek van de moeder en de zuster van verdachte door hen teksten worden gesproken die gericht lijken te zijn tegen iemand (in dit geval [betrokkene 2]) die alleen in de woning achterblijft. Daarbij worden tevens instructies gegeven die betrekking hebben op het niet mogen bellen en/of pingen van iemand die kennelijk op dat moment niet in die woning aanwezig is. Met de persoon naar wie niet gebeld of gepingd mag worden kan naar het oordeel van het hof niemand anders dan verdachte zijn bedoeld. Weliswaar heeft [betrokkene 2] als getuige uiteindelijk verklaard dat dit betrekking zou hebben op een mannelijke kennis van de zuster van verdachte, doch die verklaring staat geheel op zich. Tenslotte wijst de opmerking van [betrokkene 2] "ik ga film kijken in mijn eentje" er eveneens op dat zij na het vertrek van moeder en zuster alleen in de woning achter bleef. Verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat deze laatste mededeling van [betrokkene 2] sarcastisch zou zijn bedoeld, doch een dergelijke toonzetting heeft het hof bij het beluisteren van de opname niet kunnen waarnemen. Daar komt bij dat het alleen in de woning achterblijven van [betrokkene 2] spoort met de in de flat hoorbare geluiden, zoals het hof zelf heeft kunnen vast stellen.
Tegenover de waarnemingen van de observanten, gevoegd bij de omstandigheid dat de gestelde aanwezigheid van verdachte niet waarneembaar is via de OVC of het telefonisch berichtenverkeer terwijl wat wel op de OVC voorkomt juist in de richting van zijn afwezigheid wijst, is verdachte er niet in geslaagd om zijn stelling dat hij na 21.16 uur in de woning is teruggekeerd en daar vervolgens tot aan zijn aanhouding heeft verbleven, ook maar enigszins aannemelijk te maken. De getuigenverklaringen die het alibi van verdachte steun zouden moeten bieden zijn, naar valt aan te nemen, uitsluitend met dat doel afgelegd en daarom niet betrouwbaar.
(…)
Alternatief scenario/ Aangetroffen DNA
De raadsvrouw van de verdachte heeft met betrekking tot het op de handschoenen aangetroffen DNA naar voren gebracht dat door het NFI niet is vastgesteld dat dit DNA van de verdachte is, en dat indien dit DNA wél van de verdachte is, dit niet betekent dat de verdachte bij de overval aanwezig was en dat er tot slot op de linkerhandschoen geen DNA van de verdachte is aangetroffen. De raadsvrouw wijst er in dit kader op dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat een onbekende man (kennelijk de derde overvaller) door de woning rende en vluchtte en dat het zeer wel mogelijk is dat deze man DNA van [betrokkene 6] overgedragen heeft gekregen op de handschoen terwijl DNA van de verdachte bij de tocht door de woning in de handschoen is gekomen.
Dienaangaande staan naar het oordeel van het hof op grond van de door het hof gebezigde wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Van het DNA in de bemonstering van de rechterhandschoen is een DNA-mengprofiel verkregen waarin de DNA kenmerken zichtbaar zijn van minimaal drie personen. In dit DNA mengprofiel zijn relatief prominente DNA-kenmerken zichtbaar van de verdachte [verdachte]. De kans op de verkregen resultaten van het vergelijkend DNA onderzoek is extreem veel waarschijnlijker als hypothese I waar is, namelijk dat de bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte [verdachte] en twee onbekende personen, niet verwant aan elkaar of aan de verdachte [verdachte], dan als hypothese II waar is, namelijk dat de bemonstering celmateriaal bevat van drie onbekende personen, niet verwant aan elkaar of aan de verdachte [verdachte]. Voorts is er DNA aangetroffen van [betrokkene 6] op de buitenzijde van de linkerhandschoen. Deze twee handschoenen zijn aangetroffen op 17 november 2012 in de sloot aan de [d-straat 1] te Den Haag, onder het balkon waar verdachte werd aangehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2017 is B. Kokshoorn als deskundige gehoord. Op de vraag van de raadsvrouw van de verdachte of de deskundige zonder voorbehoud kan concluderen dat de verdachte bijdraagt aan de aangetroffen mengprofielen, welke zijn aangetroffen op de rechterhandschoen, heeft de deskundige verklaard dat die beoordeling uiteindelijk niet aan hem is en dat een deskundige nooit zal concluderen – behoudens zeer uitzonderlijke gevallen die zich in deze zaak niet voordoen – dat aangetroffen DNA "van iemand is". De beoordeling hiervan heeft namelijk ook te maken met de contextinformatie, met andere woorden hoe een bepaalde bevinding in de context van de zaak geplaatst kan worden.
Op een andere vraag van de raadsvrouw, namelijk of het mogelijk is dat het DNA aan de binnenkant van de rechterhandschoen daar door middel van indirecte overdracht terecht is gekomen, heeft de deskundige verklaard dat dit mogelijk is, maar dat bij een secundaire/indirecte overdracht de kans klein is dat je daardoor een prominente hoeveelheid DNA in het mengprofiel in de handschoen aantreft.
Tot slot, voor zover hier van belang, heeft de deskundige verklaard dat het voor de beoordeling van het door de verdediging geschetste scenario van secundaire overdracht van het aangetroffen DNA mede van belang is zich te realiseren dat indien er overdracht van DNA tussen meerdere personen zou hebben plaatsgevonden, de kans heel erg klein is dat je dan een dergelijk enkelvoudig profiel van [betrokkene 6] zou aantreffen op de handschoen.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat het aangetroffen DNA mengprofiel aan de binnenkant op de rechterhandschoen van minimaal drie personen is waar een relatief prominente hoeveelheid DNA van de verdachte zichtbaar is. De mogelijkheid dat dit van de verdachte afkomstige DNA door secundaire overdracht aan de binnenkant van de rechterhandschoen achtergelaten is, is naar het oordeel van het hof, gegeven die relatief prominente aanwezigheid, niet aannemelijk geworden. Tot slot overweegt het hof dat de afwezigheid van DNA van de verdachte op de linkerhandschoen niets zegt over de af- of aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict. Zoals zojuist overwogen zijn de betreffende handschoenen op 17 november 2012 in de sloot bij de [d-straat 1] bij het huis van de verdachte aangetroffen. Op de linkerhandschoen is DNA van een van de bewoners van de [a-straat 1], [betrokkene 6], aangetroffen. Op de rechterhandschoen is een mengprofiel van 3 personen aangetroffen waarin een prominente aanwezigheid van het DNA van de verdachte is. Gegeven deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte op 17 november 2012 in contact is geweest met een van de slachtoffers van de overval aan de [a-straat 1], en dat dit alleen tijdens de overval plaats heeft kunnen vinden. Dat contaminatie van de handschoenen met DNA van verdachte heeft plaatsgevonden door een onzorgvuldige gang van zaken (het uit het water halen van de handschoenen met een ladder en het veiligstellen van de handschoenen door de forensische opsporing) is evenmin aannemelijk geworden. Niet betwist is dat de door het NFI onderzochte handschoenen dezelfde handschoenen zijn als die uit het water gehaald zijn. De handschoenen zijn blijkens de verklaring van A0E-HGL-120 eerst na de aanhouding van verdachte uit het water gehaald. De handschoenen zijn in de periode tot het veiligstellen door de forensische opsporing in ieder geval buiten de woning en binnen het als plaats delict afgezette gebied rondom het appartementencomplex gebleven. Het DNA is aan de binnenzijde van de handschoen aangetroffen. Volgens deskundige Kokshoorn is bij een secundaire/indirecte overdracht de kans klein dat je een prominente hoeveelheid in de handschoen aantreft, terwijl dat nu juist het geval is.
Het hof gaat er op grond van al deze omstandigheden dus van uit dat de kans dat het a) met een van de slachtoffers matchende DNA op de linkerhandschoen en b) het met de verdachte matchende DNA op de rechterhandschoen terecht is gekomen doordat de verdachte betrokken was bij de strafbare feiten op de [a-straat 1] veel groter is dan de kans dat het matchende DNA telkens op de handschoenen terecht is gekomen door contaminatie. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen.” [4]
10. De in hoger beroep gevoerde verweren houden in de kern in dat (1) de verdachte op de avond van de overval zijn huis aan de [d-straat 1] überhaupt niet heeft verlaten, maar dat een onbekend gebleven persoon deze woning ’s nachts met een sleutel is binnengegaan en vervolgens weer via het balkon heeft verlaten en (2) het in de rechterhandschoen aangetroffen DNA-materiaal niet van de verdachte is en dat zelfs indien dat het geval is, dit niet meebrengt dat de verdachte bij de overval betrokken is.
11. Anders dan de verdediging oordeelt het hof dat (1) het door de verdediging geschetste alternatieve scenario onaannemelijk is en (2) uit het DNA-onderzoek van beide aangetroffen handschoenen blijkt dat de verdachte op 17 november 2012 in contact is geweest met een van de slachtoffers van de overval aan de [a-straat 1] en dat dit contact alleen tijdens de overval heeft kunnen plaatsvinden.
12. Ten aanzien van het verweer dat de verdachte tijdens de overval (dus na 21:16 uur) in zijn woning was, overweegt het hof dat de verdachte er niet in geslaagd is die stelling ook maar enigszins aannemelijk te maken. Uit de OVC-opnames blijkt dat er die avond tussen 16 november 21:16 uur en 17 november 1:41 uur geen mannenstem in de woning te horen is geweest en vanaf 21:12 uur is geen communicatieverkeer vastgesteld tussen de telefoon van de verdachte en andere telefoons, aldus het hof. De door de moeder en zus van de verdachte gesproken (via de OVC in zijn woning opgevangen) teksten lijken volgens het hof gericht te zijn tegen [betrokkene 2], de vriendin van de verdachte die daarna alleen in de woning achterblijft. Er wordt besproken dat een bepaald mannelijk persoon door [betrokkene 2]
‘niet gebeld of gepingd’mag worden. Naar zijn (uitgebreid onderbouwde) oordeel kan deze persoon niemand anders zijn dan de, op dat moment afwezige, verdachte.
13. Het hof heeft voorts vastgesteld dat in het aan de binnenzijde van de rechterhandschoen aangetroffen DNA-materiaal
‘prominente DNA kenmerken zichtbaar (zijn) van de verdachte’en dat op de buitenzijde van de linkerhandschoen DNA is aangetroffen van het slachtoffer [betrokkene 6]. De DNA-deskundige heeft hieromtrent verklaard dat de kans klein is dat bij secundaire of indirecte overdracht een dergelijke prominente hoeveelheid DNA wordt aangetroffen. Voorts zijn de betreffende handschoenen op 17 november 2012 in de sloot bij het huis van de verdachte aangetroffen en ‘gegeven de omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte op 17 november 2012 in contact is geweest met een van de slachtoffers van de overval aan de [a-straat 1]’. Dat contact kan alleen tijdens de overval hebben plaatsgevonden, aldus het hof. Voorts is het hof ervan uitgegaan dat de getuigenverklaringen die het alibi van de verdachte steun zouden moeten bieden uitsluitend met dat doel zijn afgelegd en daarom niet betrouwbaar zijn.
14. Het hof heeft daarmee geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte tijdens de overval in zijn woning aan de [d-straat 1] aanwezig was en dat mede gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek moet worden aangenomen dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval. Hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht over een onbekend gebleven persoon doet daar naar het oordeel van het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet aan af. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de verwerping van beide verweren van de verdediging, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ik merk daarbij nog op dat de door art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv voorgeschreven motiveringsplicht niet zover gaat dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [5]
15. Het eerste middel faalt.
16. Het tweede middel klaagt dat de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten (zaaksdossier [b-straat 1]) niet uit de bewijsmiddelen/ bewijsoverwegingen kunnen worden afgeleid. Meer in het bijzonder kan uit de bewijsvoering niet worden opgemaakt dat de verdachte als medepleger bij de afpersing, overval en gijzeling betrokken was, aldus het middel.
17. De bewezenverklaring van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten steunt op de bewijsmiddelen 1 en 16 - 53. [6] Uit de bewijsmiddelen blijkt – kort samengevat en voor zover relevant voor de beoordeling van het middel – het volgende:
- Tussen donderdag 22 maart 2012, 23:00 uur, en vrijdag 23 maart 2012, 01.02 uur, is door minimaal twee mannen een overval met (wapen)geweld gepleegd in de woning van [slachtoffer 3] en zijn vrouw M. [slachtoffer 4] gelegen aan [b-straat 1] te Rijswijk (o.a. bewijsmiddel 16, 17 en 18);
- Gedurende de overval zijn oproepen via telefoonnummers die in gebruik zijn bij de verdachte niet aangenomen en zijn SMS berichten niet beantwoord (bewijsmiddel 22);
- De verdachte heeft na de overval ineens veel geld te besteden en heeft in Marokko ook veel geld uitgegeven (o.a. bewijsmiddelen 27 en 28);
- Uit gesprekken tussen de neef en beide broers van de verdachte blijkt dat de verdachte veel geld uitgeeft en dat dit uitgavepatroon verband houdt met buitgemaakte sieraden en juwelen (bewijsmiddel 30);
- De verdachte regelt met medeverdachte [medeverdachte 2] via ingewikkelde constructies en in, via tapgesprekken opgevangen, codetaal dat er geld van Nederland naar Marokko wordt verstuurd (bewijsmiddel 38 e.v.);
- Via een telefoonnummer in gebruik bij de verdachte, zijn gesprekken gevoerd met de medeverdachte [medeverdachte 2], waaruit kan worden opgemaakt dat er een relatie bestaat tussen de verdachte en de bij de medeverdachte aangetroffen - en van de overval op [slachtoffer 3] en zijn vrouw afkomstige -horloges (o.a. bewijsmiddelen 48 en 53).
18. Het hof overweegt, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende:
“Concluderende overweging
Al snel na de overval kwam verdachte als mogelijke pleger van de overval op 't Haantje in beeld. In een groot aantal processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid is hij genoemd als een van de daders, samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Ook zijn er CIE processen-verbaal waarin met name de verdachte wordt genoemd als degene die de buit van de overval te gelde zou hebben gemaakt en naar Marokko is gevlucht, alwaar hij er samen met vrienden en vriendinnen een uitbundige levensstijl op nahield dankzij de bij de overval buitgemaakte goederen en geld.
Ook slachtoffer [slachtoffer 3] noemde, op basis van berichten die hem uit de criminele wereld hadden bereikt, al zeer kort na de overval [verdachte] (verdachte) en/of [betrokkene 7] als de daders. Het hof stelt echter vast dat in het onderzoek geen forensisch bewijs tegen verdachte haar voren is gekomen dat hem direct situeert op de plaats delict. Er zijn wel taps en OVC-gesprekken die wijzen op het extravagante uitgavepatroon en de luxueuze levensstijl van de verdachte na de overval en zijn vertrek naar Marokko.
Tevens is uit verklaringen van getuigen en uit het onderzoek naar money transfers via Western Union geblekden van intensieve betrokkenheid van verdachte bij het organiseren van geldstromen van Nederland naar Marokko tijdens, zijn maandenlange verblijf aldaar. Vaststaat dat verdachte geen legale inkomsten heeft gehad in de periode voorafgaand aan zijn vertrek naar Marokko op 26 maart 2012.
Met de raadsvrouw is het hof echter van oordeel dat deze belastende informatie die steun biedt voor het 'schuldig- scenario' van het OM vaak evengoed zou kunnen worden verklaard door en dus tevens past bij het door de verdediging geschetste alternatieve scenario (op 22 en 23 maart veel geld verdiend met een verdovende middelen transactie). Een groot deel van de bewijsmiddelen lijkt dus verenigbaar met zowel de beschuldiging van het openbaar ministerie dat de verdachte schuldig als met het verweer, van de verdachte dat hij onschuldig is. Die bewijsmiddelen discrimineren dus onvoldoende tussen het schuldige en het onschuldige (althans ten aanzien van dit tenlastegelegde feitencomplex) scenario.
Het is uiteindelijk aan het hof om beide scenario's op hun geloofwaardigheid te toetsen. Daarbij zal moeten worden bekeken welk scenario de belastende/ontlastende informatie beter verklaart.
Naar het oordeel van het hof zijn er in dit zaaksdossier met name twee bewijsmiddelen die niet kunnen worden verklaard door het alternatieve scenario. Het hof heeft dan het oog op enerzijds de uitgebreide OVC van 1 juni 2012 – opgenomen in de woning in gebruik bij [verdachte] (die op dat moment in Marokko verbleef) aan de [d-straat 1] – waarbij neef [betrokkene 1] en beide broers van de verdachte ([betrokkene 9] en [betrokkene 10]) uitgebreid het uitgavenpatroon van hun broer bespreken in Marokko en dit duidelijk koppelen aan de buit van de overval bij de familie [slachtoffer 3 en 4] en anderzijds de telefooncontacten (spraak en sms) tussen de gebruiker van het Marokkaanse telefoonnummer eindigend op – 3708 – door het hof toegeschreven aan de verdachte en [medeverdachte 2] waarmee een relatie kan worden vastgesteld tussen de verdachte en de bij medeverdachte [medeverdachte 2] op 15 augustus 2012 aangetroffen van [slachtoffer 3] afkomstige horloges.
Het alternatieve scenario is daardoor uiteindelijk niet geloofwaardig gebleken nu het schuldig-scenario deze bewijsmiddelen wel kan verklaren.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof derhalve buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.” [7]
19. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte één van de daders is van de afpersing, gekwalificeerde diefstal en gijzeling van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], feiten 3 en 4. Het hof heeft uitgebreid gemotiveerd waarom het, in tegenstelling tot de verdediging, de betrokkenheid van de verdachte als medepleger bij deze feiten bewezenverklaard acht. De overval is gepleegd door minimaal twee mannen en daarbij wordt onder meer een grote hoeveelheid horloges en een aanzienlijk bedrag aan contant geld meegenomen. Gedurende deze overval worden via de bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummers spraakoproepen, noch sms-berichten beantwoord. Voorts is de verdachte zeer kort na de overval naar Marokko vertrokken en heeft hij in de uren daaraan voorafgaand iets van grote waarde bij iemand afgegeven. De verdachte heeft in de periode na de overval de beschikking over grote geldbedragen en hij geeft medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch of per sms-bericht opdrachten inzake betalingen, waarbij het volgens het hof in de onderlinge verhouding tussen verdachte en [medeverdachte 2] zonder uitzondering verdachte is, die bepaalt wanneer, hoeveel en op welke wijze betalingen dienen te worden verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte zich presenteert als iemand die de beschikkingsmacht heeft over deze geldbedragen. Een deel van de buit van de overval is bij die [medeverdachte 2] aangetroffen en de verdachte stuurt [medeverdachte 2] aan bij het te gelde maken van de horloges die bij de overval zijn weggenomen. Samenvattend is het hof van oordeel dat hoewel er geen forensisch bewijs is dat de verdachte op de plaats van het delict situeert, de verdachte mededader is van de overval op [slachtoffer 3]. Het hof laat daarbij zwaar meewegen dat uit de OVC van 1 juni 2012 (bewijsmiddel 30) blijkt dat de neven van de verdachte zijn extravagante uitgavenpatroon koppelen aan de buit van de overval op [slachtoffer 3] en dat uit de telefooncontacten tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] een relatie kan worden vastgesteld tussen de verdachte en de onder [medeverdachte 2] aangetroffen horloges uit de buit van die overval (bewijsmiddel 48 en 53). Het hof is dan ook van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan
.Dit oordeel getuigt gezien de door het hof vastgestelde feiten en gebruikte bewijsmiddelen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (en voldoende) gemotiveerd.
20. Het tweede middel faalt ook.
21. Het derde middel klaagt dat, hoewel het hof heeft overwogen wél de aangiften van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van 22 maart 2012 voor het bewijs te gebruiken, maar de overige door hen afgelegde verklaringen niet, het de verklaring van [slachtoffer 3] van 10 oktober 2012 alsnog – in bewijsmiddel 48 – tot het bewijs heeft gebezigd.
22. Namens de verdachte heeft de verdediging – kort samengevat – in hoger beroep aangevoerd dat de aangiften en nadere verklaringen van aangever [slachtoffer 3] en aangeefster [slachtoffer 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu zij onbetrouwbaar zijn, onder meer omdat beiden vanaf het begin af aan de verdachte op het oog hebben gehad, daarop zelf een onderzoek naar de verdachte zijn gestart en zodoende niet meer uit eigen wetenschap waarheidsgetrouw hebben verklaard. [8]
23. Het hof overweegt hieromtrent het volgende (dikgedrukt en onderstreept in het origineel):
Betrouwbaarheid verklaringen
Aangiftes en verklaringen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Door de raadsvrouw is in hoger beroep in aanvulling op hetgeen zij daarover in eerste aanleg reeds naar voren had gebracht, bepleit dat ook de aangiftes van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt vast dat de aangiftes van [slachtoffer 3] respectievelijk van [slachtoffer 4] om 03.15 en 03.00 uur op 22 maart 2012 zijn afgelegd. Dat door de betrokkenen tussen het moment direct na de overval en het opnemen van de verklaringen met elkaar is gesproken ligt voor de hand. Niet aannemelijk is geworden dat de beide aangevers elkaar daarbij zodanig over en weer zouden hebben beïnvloed dat dit de betrouwbaarheid van hun aangiften met betrekking tot de door hen zelf ervaren feiten en omstandigheden heeft aangetast. Het hof acht de aangiftes dan ook op dat punt betrouwbaar en heeft deze dan ook tot het bewijs gebezigd. De overige verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zal het hof evenwel niet tot het bewijs bezigen nu met betrekking tot die verklaringen niet goed meer valt te ontwarren wat de aangevers nu nog uit eigen wetenschap verklaren op grond van hun ervaringen ten tijde van de overval en wat zij sindsdien daarover hebben gehoord van anderen mede op grond van dan wel als gevolg van door hen zelf geëntameerd onderzoek.” [9]
24. De steller van het middel zij toegegeven dat ’s hofs gebruik van de verklaring van 10 oktober 2012 van [slachtoffer 3] tot het bewijs (bewijsmiddel 48) [10] op het eerste gezicht strijdig lijkt te zijn met zijn overweging dat slechts de aangifte van [slachtoffer 3] (en [slachtoffer 4]) van 22 maart 2012 (de nacht van de overval) tot het bewijs zal worden gebezigd. In ’s hofs oordeel inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen ligt echter besloten dat het hof de na 22 maart 2012 afgelegde verklaringen van [slachtoffer 3] (en [slachtoffer 4]) inzake het signalement van de daders van de overval en hun mogelijke identiteit van het bewijs uitsluit, aangezien de aangevers hieromtrent wellicht niet meer uit eigen wetenschap (konden) verklaren. Echter, de verklaring van [slachtoffer 3] van 10 oktober 2012 heeft een geheel andere strekking. Die verklaring betreft (uitsluitend) de herkenning van de bij [slachtoffer 3] weggenomen horloges. Dát er horloges bij [slachtoffer 3] zijn weggenomen, wordt voorts niet betwist. Er is dan ook geen sprake van een tegenstrijdigheid tussen ‘s hofs bewijsoverweging hieromtrent en de door hem tot bewijsmiddel 48 gebezigde verklaring van [slachtoffer 3] van 10 oktober 2012.
25. Het middel faalt.
26. Het vierde middel klaagt dat hoewel het hof in zijn bewijsoverweging gebruik heeft gemaakt van CIE-informatie en een verklaring van de aangever [slachtoffer 3], hij die CIE-informatie en die verklaring niet heeft opgenomen in de bewijsmiddelen.
27. Het hof heeft, voor zover relevant voor het middel, het volgende overwogen:
“Al snel na de overval kwam verdachte als mogelijke pleger van de overval op [b-straat 1] in beeld. In een groot aantal processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid is hij genoemd als een van de daders, samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Ook zijn er CIE processen-verbaal waarin met name de verdachte wordt genoemd als degene die de buit van de overval te gelde zou hebben gemaakt en naar Marokko is gevlucht, alwaar hij er samen met vrienden en vriendinnen een uitbundige levensstijl op nahield dankzij de bij de overval buitgemaakte goederen en geld.
Ook slachtoffer [slachtoffer 3] noemde, op basis van berichten die hem uit de criminele wereld hadden bereikt, al zeer kort na de overval [verdachte] (verdachte) en/of [betrokkene 7] als de daders.” [11]
28. De steller van het middel doet een beroep op HR 24 juni 2003,
NJ2004, 165, waarin door Uw Raad is overwogen dat het de rechter is toegestaan zich in zijn (aanvullende) bewijsoverweging te beroepen op feiten en omstandigheden die hij redengevend acht, maar niet heeft opgenomen in de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt. [12] Indien de rechter aldus te werk gaat, dient hij met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ingeval het feiten en omstandigheden betreft die zijn vervat in bijvoorbeeld processen-verbaal dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld. Vastgesteld kan worden dat het hof de genoemde CIE processen-verbaal en de nadere verklaring van [slachtoffer 3] niet heeft opgenomen in de bewijsmiddelen of nader heeft aangeduid. Echter, mede gelet op de daaraan voorafgaande en onder randnummer 23 aangehaalde overweging van het hof dat nadere verklaringen van [slachtoffer 3] niet voor het bewijs zullen worden gebruikt, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk deze processen-verbaal en de nadere verklaring van [slachtoffer 3] niet redengevend geacht voor het bewijs. [13] De overwegingen lijken door het hof vooral te zijn bedoeld als opmaat voor de toetsing van de geloofwaardigheid van twee voorliggende scenario’s: het schuldig-scenario van het Openbaar Ministerie en het alternatieve scenario van de verdediging. Het hof komt op basis de omstandigheid dat twee bewijsmiddelen niet kunnen worden verklaard door het alternatieve scenario tot de conclusie dat dit scenario uiteindelijk niet geloofwaardig is gebleken. De CIE processen-verbaal en de nadere verklaring van [slachtoffer 3] spelen bij die beslissing geen rol en het hof heeft deze daarmee als niet redengevend voor het bewijs kunnen beschouwen.
29. Het vierde middel faalt derhalve.
30. Het vijfde middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te reageren op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake het alibi van de verdachte/ het door de verdediging geschetste alternatieve scenario inzake zijn betrokkenheid bij de overval op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
31. Door de verdediging is in hoger beroep een alibi en een alternatief scenario gepresenteerd. De verdachte verklaart over de avond van de overval onder andere het volgende:
“[betrokkene 7] is vervolgens naar mij gegaan en vervolgens zijn wij naar zijn huis gereden. Vervolgens zijn wij naar Kijkduin gegaan en hebben daar 30 kilo weggedaan. Vervolgens hebben wij bij 't Westeinde penne met kip gegeten. Daarna heb ik geen herinnering meer aan die avond. Ik heb ook geen herinneringen meer aan de eerste keer bij de Mc Donalds. In Nederland gebruikte ik 3 telefoonnummers eindigend op -9170, respectievelijk -4515 en -1777.” [14]
Kort samengevat heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte met deze (en andere) transacties in verdovende middelen in Nederland geld heeft verdiend en niet met de overval op [slachtoffer 3]. [15]
32. Het hof heeft inzake genoemd alibi/ alternatief scenario het volgende overwogen:
“Er is door en namens de verdachte zowel een alibi-verweer als een alternatief scenario naar voren gebracht dat past bij de voorhanden potentiële bewijsmiddelen. De verdachte heeft verklaard dat hij op 22 en 23 maart 2012 bezig was met de verkoop van 30 kilo hennep/hash. Naast de opbrengst van deze transactie kon de verdachte over veel geld beschikken doordat hij veel geld verdiende door met geld te "strooien" in een nachtclub in Marokko.
In de optiek van de verdediging verklaart het alternatieve scenario zowel waar de verdachte in de nacht van 22 en 23 maart was en waarom hij niet reageerde op telefonisch berichtenverkeer als ook waar het geld vandaan kwam dat de verdachte in Marokko ter beschikking had.
Het één en ander maakt dat er algehele vrijspraak in de zaak [slachtoffer 3] dient te volgen.” [16]
33. Onder randnummer 18 citeerde ik reeds de concluderende overweging inzake het alternatieve scenario en het alibi van de verdachte inzake de overval op [slachtoffer 3], waaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat het alternatieve scenario uiteindelijk niet geloofwaardig (is) gebleken nu het schuldig-scenario bepaalde bewijsmiddelen wel kan verklaren, terwijl dat niet geldt voor het alternatieve scenario.
34. Het vijfde middel valt uiteen in vier deelklachten. Het klaagt dat (1) het hof ten onrechte en ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de deelnemers aan het OVC gesprek van 1 juni 2012 hun wetenschap slechts via
‘roddel en achterklap’hadden verkregen, dat (2) ’s hofs oordeel inzake verdachtes betrokkenheid bij de overval op [slachtoffer 3] slechts gebaseerd is op de omstandigheid dat zijn broers en neef dat in genoemd OVC gesprek zeggen, welk oordeel zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk is, dat (3) het hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het telefoongesprek van 15 augustus 2012 met het Marokkaanse telefoonnummer eindigend op *3780 (en de daarop volgende sms-berichten) van het bewijs hadden moeten worden uitgesloten en tot slot dat (4) ’s hofs verwerping van het door de verdediging aangevoerde alibi/alternatieve scenario onder gebruikmaking van bewijsmiddelen 30 en 53, niettegenstaande de daartegen door de verdediging aangevoerde uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk is.
35. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de door art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv voorgeschreven motiveringsplicht niet zover gaat dat bij de niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [17]
36. Ten aanzien van de eerste en de tweede deelklacht heeft de verdediging – kort samengevat – aangevoerd dat:
- in het OVC gesprek van 1 juni 2012 weliswaar gesproken wordt over een verband tussen de verdachte en de buit van de overval op [slachtoffer 3], maar niet dat de verdachte ook de overvaller zou zijn;
- niet duidelijk wordt of de broer van de verdachte of iemand anders spreekt;
- dat de bron van de kennis over de relatie tussen de verdachte en de overval een onbekende bron uit het criminele milieu in het Westland betreft. [18]
Voor zover er ten aanzien van de eerste en tweede deelklacht al sprake is van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ex art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv, is het hof in zijn arrest hiervan afgeweken en heeft het de inhoud van het OVC gesprek tot het bewijs gebezigd. In dit oordeel ligt besloten dat het hof dit gesprek, in onderlinge samenhang bezien met de andere bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging, voldoende betrouwbaar en geloofwaardig acht. Gezien het voorgaande was het hof, mede in het licht van hetgeen de verdediging hiertoe heeft aangevoerd, niet gehouden tot een nadere motivering van die beslissing dan het heeft gegeven. Ik merk daarbij op dat het aan de rechter is die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. De eerste twee deelklachten falen.
37. Ten aanzien van de derde deelklacht heeft de verdediging – kort samengevat - aangevoerd dat uit het telefoongesprek van 15 augustus 2012 gevoerd met het telefoonnummer eindigend op *3708 niet kan worden afgeleid dat de verdachte in verband kan worden gebracht met de overval op [slachtoffer 3] en dat dit daarom uitgesloten had moeten worden van het bewijs. [19]
38. Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
“(…) en anderzijds de telefooncontacten (spraak en sms) tussen de gebruiker van het Marokkaanse telefoonnummer eindigend op – 3708 – door het hof toegeschreven aan de verdachte – en [medeverdachte 2] waarmee een relatie kan worden vastgesteld tussen de verdachte en de bij medeverdachte [medeverdachte 2] op 15 augustus 2012 aangetroffen van [slachtoffer 3] afkomstige horloges.” [20]
39. Voorts heeft het hof tot het bewijs gebezigd een proces-verbaal van vaststellen gebruik Marokkaans nummer [verdachte], zijnde het telefoonnummer eindigend op *3708 (bewijsmiddel 52), een proces-verbaal Bevindingen Telecommunicatie, welk proces-verbaal de conclusie dat de verdachte genoemd telefoonnummer gebruikt onderschrijft (bewijsmiddel 52a), een geschrift zijnde een rapport inzake de historische gegevens van het telefoonnummer eindigend op *3708 (bewijsmiddel 52b) en een overzicht van de tapgesprekken inzake het telefoonnummer eindigend op *3708 (bewijsmiddel 53). Uit bewijsmiddel 53 volgt onder andere dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] over de buit van de overval bij [slachtoffer 3] spreken. Gezien de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging, in onderling verband en samenhang bezien, heeft het zijn afwijking van het standpunt van de verdediging dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook deze deelklacht faalt.
40. Tot slot klaagt het middel dat ’s hofs oordeel inzake het alibi van de verdachte en het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, in het licht van alle voorgaande klachten, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Ik deel, gezien al het voorgaande, dit standpunt niet. Ik merk daarbij op dat het vaste rechtspraak is dat indien de weerlegging van een alternatief scenario besloten ligt in de gebezigde bewijsmiddelen, het hof niet gehouden is hierop uitdrukkelijk te reageren. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht en dat deze beslissing, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. [21]
41. Het vijfde middel faalt in alle onderdelen.
42. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
43. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
44. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Bijlage d.d. 14 september 2017 bij het arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, inhoudende de bewijsmiddelen in de onderhavige zaak, p. 1 – 20.
2.Ik volg de samenvatting zoals is opgenomen in de cassatieschriftuur. Zie p. 1 en 2 van deze schriftuur.
3.Ik volg de samenvatting zoals is opgenomen in de cassatieschriftuur. Zie p. 2 van deze schriftuur.
4.Zie: arrest gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, p. 20 – 22.
5.Zie: HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.4. Zie ook HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6929, r.o. 3.6.
6.Bijlage d.d. 14 september 2017 bij het arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, inhoudende de bewijsmiddelen in de onderhavige zaak, p. 1 en 21 - 70.
7.Zie: arrest hof Den Haag d.d. 15 mei 2017, p. 31 – 32.
8.Zie onder andere de pleitaantekeningen van mrs. Zuur en Betrand d.d. 11 april 2017, p. 2 – 11.
9.Zie: arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, p. 25.
10.Bijlage d.d. 14 september 2017 bij het arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, inhoudende de bewijsmiddelen in de onderhavige zaak, bewijsmiddel 48, p. 59 – 61.
11.Zie: arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 15 mei 2017, p. 31.
12.Zie HR 24 juni 2003, ECLI:HR:2003:AF7985,
13.Vgl. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5851,
14.Zie: proces-verbaal van de op 4, 5, 10, 11, 13 april en 1 mei 2017 gehouden terechtzitting(en) van het gerechtshof Den Haag, p. 48.
15.Zie onder andere proces-verbaal van de op 4, 5, 10, 11, 13 april en 1 mei 2017 gehouden terechtzitting(en) van het gerechtshof Den Haag, p. 47 – 53, de pleitaantekeningen van mrs. Zuur en Betrand d.d. 11 april 2017, p. 163 – 168.
16.Zie: arrest gerechtshof Den Haag d.d.15 mei 2017, p. 24.
17.Zie: HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o. 3.8.4. Zie ook HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6929, r.o. 3.6.
18.Zie: aanvullende pleitnotitie n.a.v. het requisitoir in hoger beroep van 11 april 2017, p. 7 – 9.
19.Zie de pleitaantekeningen van mrs. Zuur en Betrand d.d. 11 april 2017, p. 142 e.v.
20.Zie: arrest hof Den Haag d.d. 15 mei 2017, p. 32.
21.Zie de aan HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:744, voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot AG Harteveld, punt 3.7 – 3.10.