Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
26 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor doodslag. De Hoge Raad heeft op 26 april 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 14/05523. De advocaat van de verdachte, R.J.A. van den Munckhof, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren naar zeventien jaren en tien maanden. De overige middelen van cassatie zijn verworpen, en de Hoge Raad heeft geen andere gronden gevonden om de bestreden uitspraak te vernietigen. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.