Conclusie
middelklaagt dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1. blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip ‘ oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’, dan wel dat het hof het verweer dat verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, nu hij meende met toestemming te handelen, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
(…)
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet op wederrechtelijke toe-eigening. Subsidiair is verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen.
wisten zonder navraag desondanks het materiaal heeft meegenomen. In zoverre berust het middel op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft zijn oordeel dat verdachte dit wist gebaseerd op de verklaring van verdachte ter terechtzitting: ‘Dat het materiaal er goed uitzag’. Hieraan voegt het hof nog toe dat het steigermateriaal was voorzien van stickers van [A], welke overweging kan worden beschouwd tegen de achtergrond van bewijsmiddel 6. inhoudende dat verdachte de achterdeur van zijn voertuig opende en dat verbalisanten een stapel ijzeren buizen zagen met daarop stickers met de naam ‘[A]’, waaruit blijkt dat de stickers kennelijk duidelijk te zien waren. Het hof brengt hiermee tot uitdrukking dat het voor de verdachte duidelijk was dat het zeker niet ging om nagenoeg waardeloos goed (res nullius). In dit verband merk ik op dat door verdachte en/of zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep niet is aangevoerd dat verdachte deze stickers niet heeft waargenomen.