Het bestreden arrest houdt onder meer in:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging in hoger beroep. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de zaak op een andere wijze had moeten worden afgedaan dan door het aanbieden van een transactie aan verdachte. Volstaan had kunnen worden met een waarschuwing, nu de verdachte meende dat het ging om afvalhout, hij dat - toen hij werd aangesproken op het inladen van het hout - weer heeft uitgeladen en de situatie daardoor werd hersteld in de oorspronkelijke toestand.
Van de zijde van verdachte is aangesloten bij dit standpunt van de advocaat-generaal en is bovendien het verweer gevoerd dat er in het opsporingsonderzoek sprake is geweest van onherstelbare vormfouten als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de strafvorderlijke belangen van de verdachte op grove wijze zijn geschaad.
Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
a. de aangifte van [betrokkene] bevat enige onregelmatigheden en de zich in het dossier bevindende foto's zijn mogelijk geen correcte weergave van de situatie ter plaatse;
b. de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn in elkaars aanwezigheid gehoord. Deze gang van zaken is als zodanig niet in de processen-verbaal van verhoor vermeld.
Volgens de verdediging zijn door deze vormfouten de strafvorderlijke belangen van de verdachte op zodanig grove wijze geschaad dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
1. De niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg. Daarvoor is alleen plaats indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan dan wel een belangrijk rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
2. [betrokkene] heeft als opzichter van de buitendienst namens de gemeente Bergen aangifte gedaan van diefstal van hout door verdachte. Verdachte is vervolgens een transactie aangeboden. Aan verdachte is onder meer de betaling van EURO 130,- opgelegd ter voorkoming van strafvervolging.
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie tot deze beslissing kon en mocht komen. Dat verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het om afvalhout ging en dat hij het hout weer heeft uitgeladen, maakt dit niet anders.
Verdachte heeft het transactiebedrag niet betaald. Dit kon en mocht voor de officier van justitie aanleiding zijn om alsnog tot vervolging van diefstal dan wel poging tot diefstal over te gaan.
3. Dat sprake zou zijn van onherstelbare vormverzuimen die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is het hof niet gebleken.
Niet valt in te zien dat door de 'onregelmatigheden' in de aangifte van [betrokkene] aan verdachtes recht op een eerlijk proces is tekort gedaan. De verdediging is bovendien in de gelegenheid geweest [betrokkene] hierover te bevragen waarna door [betrokkene] duidelijkheid is verschaft, ook voor wat betreft de reden om aangifte te doen.
Door [betrokkene] zijn de volgende dag foto's gemaakt van de situatie ter plaatse. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit niet op dezelfde dag kon omdat het al begon te schemeren en dat de plaats waar hij de foto's heeft gemaakt ongeveer de plaats was waar verdachte het hout had ingeladen. Dat de foto's zouden zijn 'geënsceneerd', zoals door de verdediging is gesuggereerd, is niet aannemelijk geworden.
Het hof ziet, gezien deze verklaring, ook hier geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor wat betreft het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in elkaars aanwezigheid door de politie merkt het hof op dat ten onrechte in de betreffende processen-verbaal de indruk is gewekt dat zij na elkaar zijn gehoord. Dit levert op zich genomen echter geen vormverzuim op dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Om bovenstaande redenen dient het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te worden verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
(...)
De benadeelde partij, Gemeente Bergen, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 44,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Niet gebleken is dat de gestelde schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. Verdachte heeft het hout immers weer teruggelegd. De benadeelde partij Gemeente Bergen kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld."