Conclusie
Mr. A. Koopsen heeft namens de benadeelde partij [betrokkene 1] één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel van de verdachte
middelklaagt dat het hof ten onrechte heeft beslist dat [betrokkene 1] niet als getuige gehoord zal worden, althans dat de beslissing van het hof onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is.
[betrokkene 1]als getuige op de terechtzitting (van de inhoudelijke behandeling) wordt afgewezen. [betrokkene 1] is reeds drie maal bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord.
[betrokkene 1]wordt
afgewezen.Het hof toetst dit verzoek aan het noodzaakscriterium, nu [betrokkene 1] reeds eerder in aanwezigheid van de raadslieden is gehoord. Voor zover ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd dat het van belang is dat het hof zichzelf een indruk van (de persoon van) [betrokkene 1] vormt, verwijst het hof daarvoor naar hetgeen het hof dienaangaande op 23 mei 2014 reeds heeft overwogen. Met de raadslieden is het hof van oordeel dat de in het geding gebrachte verklaring van [betrokkene 2] als een novum kan gelden, waarbij deze verklaring volgens de verdediging - zo begrijpt het hof - met name van belang is met het oog op het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] . Gelet op het voorgaande is het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige door het hof toegewezen. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot het daarnaast nogmaals horen van [betrokkene 1] ontbreekt, nu de waarnemingen van [betrokkene 2] die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] , genoegzaam in het verhoor van [betrokkene 2] aan de orde kunnen worden gesteld. Nu het hof tot het oordeel komt dat geen noodzaak bestaat tot het opnieuw horen van de getuige [betrokkene 1] , behoeven het eventuele gevaar van een verhoor voor de gezondheid van deze getuige en de in dat verband door de raadslieden gedane verzoeken, geen bespreking.”
heeft bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd en de raadslieden van de vijf verdachten in deze zaak hebben de getuige te dier gelegenheid vragen gesteld over de feiten zoals die hun tot dan toe bekend waren.
zestieninhoudelijke verhoren die
allein enigerlei mate, veelal in grote mate, afbreuk doen aan de verklaringen van [betrokkene 1] . Dat schreeuwt om een nadere toelichting.
Eenzelfde verzoek is reeds op 21 september 2015 door het hof afgewezen op de gronden zoals vermeld in het proces-verbaal van die terechtzitting (pagina 10, vierde gedachtestreepje).
Dat nadien nog drie getuigen door de raadsheer-commissaris zijn géhoord in verband met de op 22 mei 2008 uitgevoerde controle door de arbeidsinspectie in restaurant [A] , waar [betrokkene 1] op dat moment werkzaam was, noopt op zichzelf beschouwd er niet zonder meer toe aangever [betrokkene 1] nogmaals te horen. Nu uit die verhoren ook geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen ontbreekt ook overigens de noodzaak voor toewijzing van het verzoek.”
Het middel van de benadeelde partij
middelbevat de klacht dat het hof ten onrechte de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard voor wat betreft het onderdeel van de vordering dat ziet op het deel ten aanzien waarvan het hof Amsterdam, afdeling civielrecht en belastingrecht, in zijn inmiddels onherroepelijke arrest van 15 juni 2014 [verdachte] heeft veroordeeld tot betaling aan [betrokkene 1] van een bedrag van 7.720 euro, nu dit bedrag door [betrokkene 1] aan [verdachte] onverschuldigd is betaald, althans dat het hof zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
- met betrekking tot het bedrag van € 9.920.00 aan overboekingen naar [verdachte]
Dit bedrag betreft blijkens dit arrest voornoemd bedrag van € 9.920,00 als hoofdsom, waarop een bedrag waarvan [betrokkene 1] heeft erkend dat hij dit van [verdachte] heeft geleend door het hof in mindering is gebracht.
Nu aldus sprake is van een onherroepelijke civielrechtelijke beslissing waarin het onderhavige onderdeel van de vordering reeds is toegewezen, heeft de benadeelde partij geen belang meer bij dit onderdeel van haar vordering in het onderhavige strafgeding. Zij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van haar vordering.”