Conclusie
1.Feiten
- [a-straat 1] (eigendom Soul-Inn);
- [b-straat 1] (eigendom Beach ’s-Gravenzande);
- [c-straat 1] (eigendom [verweerder 3] );
- [d-straat 1] (eigendom [verweerder 3] );
- [e-straat 1] (eigendom [verweerder 3] );
- [f-straat 1] (eigendom [verweerder 3] ).
‘aanbetaling factuur 13.001’. Op 2 juli 2013 heeft Scorpio een betaling van € 27.400,- gedaan met als vermelding
‘restbetaling factuur 13.001’. [16] Op 10 februari 2014 heeft Soul-Inn Scorpio een creditnota van € 45.000,- gestuurd. [17] In totaal heeft Scorpio op de factuur van 4 juni 2013 een bedrag van € 127.400,- betaald. [18]
2.Procesverloop
3.De bespreking van het cassatiemiddel
eerste onderdeelziet op de uitleg van de overeenkomst. Het
tweede onderdeelgaat over de vernietiging van de koopovereenkomst. Het
derde onderdeelheeft betrekking op de ontbinding van de huurovereenkomst en de beoordeling van de verschillende vorderingen. De onderdelen zijn opgedeeld in diverse subonderdelen.
dat Zeppelin c.q. Scorpio de overige activa ten behoeve van de exploitatie van het gehuurde zou overnemen uit het faillissement van [betrokkene 2] . Voor overname van de activa was de medewerking van de curator in dat faillissement vereist, zoals vastgelegd in de huurovereenkomsten. Ten tijde van de factuur van 4 juni 2013 was die medewerking van de curator er echter nog niet. Deze kwam pas later bij de bij de vaststellingsovereenkomst tussen Scorpio en de curator van 28 juni 2013 (zie rechtsoverweging 1.7)[A-G: hier 1.16]
waarmee Scorpio voor de overname van de activa groen licht kreeg. Nu Scorpio voorts na de vaststellingsovereenkomst, te weten op 2 juli 2013 (zie rechtsoverweging 1.9)[A-G: hier 1.14]
nog aan Soul-Inn heeft afbetaald op de factuur van 4 juni 2013 behoefde de stelling van Zeppelin c.s. dat is betaald op grond van een koopovereenkomst nadere onderbouwing, die evenwel ontbreekt.”
eerste onderdeelricht zich tegen rov. 15 van ’s hofs arrest en bestaat uit drie subonderdelen. De subonderdelen zien achtereenvolgens op (1) de door het hof hanteerde beoordelingsmaatstaf, (2) het niet kenbaar meewegen van alle feiten en omstandigheden en (3) het passeren van het bewijsaanbod.
eerste subonderdeelwordt aangevoerd dat hof heeft nagelaten om vast te stellen wat partijen zijn overeengekomen, waartoe zij over en weer verplicht zijn en welke betekenis toekomt aan de huurcontracten en aan de factuur van 4 juni 2013. Het hof heeft met toepassing van de Haviltex-maatstaf beoordeeld op welke rechtsgrond de betaling is gedaan (koop of huur), waarmee het deze maatstaf onjuist heeft toegepast. Pas na vaststelling van de inhoud van de overeenkomst kan worden beoordeeld wat de grondslag van de betaling is geweest (cassatieverzoekschrift, onder 2.1.1). Voorts wordt aangevoerd dat het hof met de overweging dat
‘er meer aanwijzingen zijn voor huur dan voor koop’uit het oog verliest dat sprake kan zijn van een overeenkomst met een gemengd karakter (2.1.2).
‘eerst moet worden beoordeeld op welke rechtsgrond de betaling is gedaan’verwarrend, omdat níet eerst de rechtsgrond van de betaling maar de inhoud van de overeenkomst moet worden vastgesteld. Uit het vervolg van rov. 15 blijkt echter dat het hof wel begint met het vaststellen van de inhoud van de overeenkomst, zodat feitelijk het juiste beoordelingskader is gehanteerd. Uit de overwegingen van het hof volgt evenmin dat het hof heeft miskend dat er naast koop- en huurovereenkomsten sprake kan zijn van gemengde overeenkomsten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de betaling ziet op de huurovereenkomst.
Het eerste subonderdeel faalt daarmee.
tweede subonderdeelwordt aangevoerd dat het hof uitgaat van een te beperkte toepassing van de Haviltex-maatstaf door slechts aandacht te schenken aan de bewoordingen van de factuur van 4 juni 2013 en de verklaring van [verweerder 3] daarover. In de eerste plaats is de uitleg die het hof geeft aan de bewoordingen van de factuur onbegrijpelijk (2.1.3) en in de tweede plaats heeft het hof een aantal essentiële stellingen niet kenbaar in zijn beoordeling van de factuur van 4 juni 2013 betrokken (2.1.4), namelijk:
“Omschrijving: verkoop Concept Soul-Inn B&B overeengekomen door partijen”, [33]
Eerste aanbetaling voldaan op 7 mei 2013 (zoals overeengekomen conform artikel 9.1 van de overeenkomst”).Art. 9.1 van de huurovereenkomst ziet op een voorschot op de overnameprijs van de activa van Soul-Inn. [34]
‘dat vaststaat dat Zeppelin c.q. Scorpio de overige activa ten behoeve van de exploitatie van het gehuurde zou overnemen uit het faillissement van [betrokkene 2] ’. Terecht voert het subonderdeel aan dat uit de huurovereenkomst blijkt dat niet de huurder maar de
verhuurderde activa uit de boedel zou overnemen. Derhalve staat, anders dan het hof overweegt, niet vast dat Zeppelin of Scorpio de activa zou overnemen uit het faillissement van [betrokkene 2] .
nadere onderbouwing behoefde, die evenwel ontbreekt.” Terecht wordt er in het subonderdeel op gewezen dat Zeppelin wel degelijk heeft toegelicht waarom zij na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met de curator nog betalingen heeft gedaan op de factuur van 4 juni 2013. Zij heeft namelijk gesteld dat het voor Scorpio van groot belang was om onmiddellijk over de goodwill, de inboedel en overige activa te kunnen beschikken omdat zij Soul-Inn anders niet kon exploiteren, terwijl zij haar juridische positie waarbij zij enerzijds werd aangesproken door de curator en anderzijds door Soul-Inn, niet kon overzien. [39] Ook dit onderdeel van rov. 15 is derhalve onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
derde subonderdeel(2.1.6) heeft betrekking op het passeren van het bewijsaanbod dat Zeppelin c.s. heeft gedaan ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst. [40] Het hof heeft het bewijsaanbod gepasseerd zonder daaraan enige overweging te wijden.
Het voorgaande betekent dat met uitzondering van de klacht onder 2.1.1, alle klachten van het eerste onderdeel slagen.
tweede onderdeelbestaat uit drie subonderdelen en richt zich tegen rov. 16 en 17
, voor de verkoop van de activa afhankelijk was van (een overeenkomst met) de curator. Dat [verweerder 3] vóór de verzending van de factuur van 4 juni 2013 had meegedeeld dat de curator zijn medewerking aan de overname zou verlenen (artikel 6:228 lid 1 onder a BW) dan wel dat [verweerder 3] toen wist dat de curator niet zou willen meewerken en ook [verweerder 3] zelf niet de activa kon overnemen om te kunnen overdragen aan Scorpio, maar daarover tegenover Zeppelin c.s. heeft gezwegen (artikel 6:228 lid 1 onder b BW), is niet gesteld. Hier komt bij dat Zeppelin c.s. op de factuur zijn blijven afbetalen (zie 1.9),[A-G: hier 1.14]
ook nadat zij met de curator de vaststellingsovereenkomst (zie 1.7)[A-G: hier 1.16]
had gesloten. Hiervoor hebben Zeppelin c.s. geen verklaring gegeven. Het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden mist een op de voorwaarden voor een dergelijk beroep toegesneden onderbouwing en faalt eveneens.
wistdat voor overname van de activa de medewerking van de curator vereist was en dat niet is gesteld dat [verweerder 3] , vóór het versturen van de factuur, wist dat hij de activa niet kon overnemen en dat heeft verzwegen tegenover Zeppelin c.s. Bovendien heeft Zeppelin c.s. de rekening van 4 juni 2013 betaald nadat zij de vaststellingsovereenkomst had gesloten.
eerste subonderdeel(2.2.1 en 2.2.2) wordt aangevoerd dat deze overweging onjuist, althans onbegrijpelijk is omdat Zeppelin c.s. wel degelijk heeft aangevoerd dat [verweerder 3] vóór het sturen van de factuur van 4 juni 2013 wist dat hij de activa uit het faillissement niet kon kopen. Zeppelin c.s. wijst daarbij naar haar conclusie van antwoord in reconventie (onder 5.6) en naar haar memorie van antwoord (onder 4.4).
voorhet aangaan van de koopovereenkomst) een bod van € 5.000,- op de activa heeft gedaan, dat door de curator is afgewezen. Deze stellingen zijn bij de beoordeling van het beroep op dwaling en bedrog van wezenlijk belang, zodat het hof deze niet onbesproken kon laten.
tweede subonderdeel(2.2.3) heeft betrekking op de overweging aan het slot van rov. 16, dat Zeppelin c.s. geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met de curator nog heeft afbetaald op de factuur van 4 juni 2013. Dat het hof ten onrechte onbesproken heeft gelaten wat Zeppelin c.s. hierover had aangevoerd, is hiervoor al aan de orde komen (zie onder 3.13). Ook dit subonderdeel slaagt derhalve.
derde subonderdeelwordt aangevoerd dat het slagen van de eerste twee subonderdelen tot gevolg heeft dat ook rov. 19 geen stand kan houden, omdat het niet slagen van het beroep op onverschuldigde betaling een belangrijke rol speelt bij het oordeel dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is.
derde onderdeelricht zich tegen rov. 19, 22, en 28 van het arrest, alsmede tegen de beslissing op grond van art. 32 Rv en heeft betrekking op de toegewezen ontbinding en ontruiming, op de overwegingen betreffende de huurachterstand en de schadevergoeding. Het onderdeel bestaat uit vijf subonderdelen.
eerste subonderdeelvan de derde cassatieklacht (2.3) richt zich tegen de tweede zin in rov. 19:
“De kantonrechter heeft in het vonnis onder 4.9 met juistheid en in hoger beroep onbestreden overwogen dat de huurachterstand op zichzelf de ontbinding van de huurovereenkomsten kan rechtvaardigen”en de vaststelling onder de feiten in rov. 1.10:
“Huurder had in februari 2014 een aanzienlijke achterstand in de huurbetalingen, zoals verschuldigd op basis van de in 1.2 bedoelde huurovereenkomsten.”Aangevoerd wordt dat deze vaststelling onjuist is, omdat Zeppelin c.s. wèl heeft bestreden dat de huurachterstand de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt (2.3.1). In de memorie van antwoord is betoogd dat de bestaande achterstand geen ontbinding rechtvaardigt omdat deze voor het wijzen van het vonnis was ingelopen en de achterstand in de aanloopfase mede door toedoen van de door [verweerder 3] veroorzaakte kosten is ontstaan. Zeppelin c.s. heeft van deze stellingen bovendien bewijs aangeboden (2.3.2, eerste alinea). [43] Door geen overwegingen te wijden aan de aangevoerde feiten en omstandigheden en het bewijsaanbod zonder motivering te passeren heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Bovendien motiveert het hof niet waarom de overweging van de kantonrechter juist zou zijn. Voor zover het hof van oordeel is dat Zeppelin c.s. tegen het oordeel van de kantonrechter incidenteel appel had moeten instellen, heeft het miskend dat nu Zeppelin c.s. geen wijziging van het dictum beoogde (de kantonrechter heeft de vorderingen tot ontbinding en ontruiming immers afgewezen), zij kon volstaan met bestrijding van de overweging van de kantonrechter (2.3.2, tweede alinea).
tweede subonderdeelis gericht tegen rov. 22, die betrekking heeft op de gevorderde huurtermijnen over de periode juni – december 2015 (€ 53.785,-) en de vanaf 1 januari 2016 verschuldigde huurtermijnen. Deze rechtsoverweging luidt:
‘vaststaande (al dan niet tijdelijke) huurachterstanden’in rov. 19 (2.3.3) en is anderzijds onbegrijpelijk waarom het hof niet in zijn oordeel heeft betrokken dat partijen na het vonnis van de kantonrechter (op basis waarvan zij ervan uitgingen dat de koopprijs van € 127.400,- onverschuldigd was betaald) een afspraak over verrekening van dit bedrag met de achterstallige huur hebben gemaakt (2.3.5). Voorts is volgens het onderdeel onbegrijpelijk dat het hof [verweerder 3] c.s., ondanks de constatering dat zij de stellingen van Zeppelin c.s. dat zij de huurachterstand volledig heeft ingelopen onvoldoende heeft betwist, toch toelaat tot bewijslevering (2.3.6). Tot slot wordt aangevoerd dat onbegrijpelijk is dat het hof bij zijn oordeel dat het beroep op de geringe ernst en omvang van de tekortkoming niet opgaat, geen aandacht besteedt aan de omstandigheid dat partijen een afspraak omtrent verrekening hebben gemaakt (2.3.7).
derde subonderdeelricht zich op de bewoordingen
‘overige tekortkomingen’in rov. 19 (2.3.8). Aangevoerd wordt dat onduidelijk is wat het hof hiermee bedoelt. Voor zover daarmee de aangetroffen wietplantage wordt bedoeld is het oordeel onbegrijpelijk omdat niet wordt ingegaan op de door Zeppelin aangevoerde argumenten (2.3.9). Voor zover het hof doelt op het gebruik van het gehuurde voor langer verblijf, is dit eveneens onbegrijpelijk gelet op het verweer van Zeppelin c.s. dat dit op grond van art. 1.2 van de huurovereenkomsten was toegestaan (2.3.10). En voor zover het hof heeft bedoeld dat de borg niet zou zijn betaald is dit ook onbegrijpelijk omdat Zeppelin c.s. de verschuldigdheid daarvan heeft betwist en omdat de borg vermeld is op de factuur van 4 juni 2013 die grotendeels door Zeppelin c.s. is betaald (2.3.11).
De klacht in dit subonderdeel faalt derhalve.
vierde subonderdeelziet op rov. 28. Deze luidt:
vijfde subonderdeelziet op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring door het hof bij beslissing op grond van art. 32 Rv. Aangevoerd wordt dat de rechter ten aanzien van de ontruiming slechts dan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad uitspreekt indien geen serieus verweer mogelijk is. Daarvan is geen sprake.